typ. LG
rolnr. C0100866/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 23 januari 2003,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DAKDEKKERS- EN LOODGIETERSBEDRIJF [APPELLANT] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
procureur: mr. J.E. Benner,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NEBIM LIMBURG B.V.,
gevestigd te Venlo,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr R.J.A. Slag,
op het bij exploot van dagvaarding d.d. 11 september 2001 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te Roermond tussen appellante, hierna te noemen [appellant], als gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident en geïntimeerde, hierna te noemen Nebim, als eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident onder nummer 44683/HA ZA 01-416 op 16 augustus 2001 gewezen vonnis in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. [appellant] heeft een memorie van grieven genomen, twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot -kort gezegd- vernietiging van het vonnis in het incident en, opnieuw rechtdoende, primair de rechtbank te Roermond onbevoegd te verklaren kennis te nemen van de vordering van Nebim en subsidiair de zaak naar die rechtbank terug te verwijzen ter verdere afdoening.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Nebim de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
3.1. Op de inhoud van de grieven wordt hierna ingegaan.
4. De beoordeling van de incidentele vordering
4.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.2. Nebim stelt dat zij in het jaar 2000 in opdracht en voor rekening van [appellant] reparatiewerkzaamheden heeft verricht en goederen geleverd ter zake waarvan zij van [appellant] te vorderen heeft een bedrag van f. 35.508,78. Ondanks meerdere sommaties weigert [appellant] het verschuldigde bedrag te voldoen. Nebim stelt dat op de overeenkomst haar algemene verkoop-, reparatie- en onderhoudsvoorwaarden van toepassing zijn. Ingevolge die algemene voorwaarden is [appellant] aan Nebim ter zake buitengerechtelijke incassokosten een bedrag verschuldigd van f. 5.326,32 en aan contractuele rente de wettelijke rente plus 2%. Ingevolge artikel 18 lid 2 van de algemene voorwaarden is de rechtbank te Roermond bevoegd van het geschil tussen partijen kennis te nemen, zulks op grond van haar vestigingsplaats Venlo.
4.1.3. Bij dagvaarding van 9 mei 2001 heeft Nebim voor de rechtbank te Roermond een procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt, waarbij zij veroordeling van [appellant] heeft gevorderd tot betaling van een bedrag van f. 40.835,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van f. 5.326,32 vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening alsmede de geconvenieerde rente vanaf de dag dat [appellant] in verzuim is tot aan de dag der algehele voldoening.
4.1.4. Vervolgens heeft [appellant] een incidentele conclusie, houdende de exceptie van onbevoegdheid genomen. [appellant] meent dat Nebim ingevolge het bepaalde in artikel 126 lid l Rv (oud) haar had moeten dagvaarden voor de rechter van haar woonplaats, zijnde [vestigingsplaats], gemeente [gemeente]. Dientengevolge is de rechtbank te Maastricht de bevoegde rechtbank. [appellant] betwist de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Nebim en, voor het geval deze van toepassing zijn, beroept zij zich op de vernietigbaarheid ervan.
4.1.5. Bij vonnis van 16 augustus 2001 heeft de rechtbank de beslissing in het incident aangehouden en de hoofdzaak verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.
4.2.1. De eerste grief betreft de overweging van de rechtbank de beslissing in het bevoegdheidsincident
aan te houden tot haar beslissing in de hoofdzaak.
De tweede grief richt zich tegen de overweging dat de rechtbank voorshands van oordeel is dat de algemene voorwaarden van Nebim van toepassing zijn.
4.2.2. [appellant] betwist dat zij betrokken is voor de bevoegde rechter. In de eerste grief stelt zij zich op het standpunt dat de rechtbank haar bevoegdheid had dienen te onderzoeken en daaromtrent een definitieve beslissing had moeten nemen, alvorens aan de beoordeling van de hoofdzaak toe te komen.
4.2.3. Nebim meent dat uit de wet niet voortvloeit dat de rechtbank verplicht is om naar aanleiding van een incident een separaat incidenteel vonnis te wijzen. De rechtbank is bevoegd om in het eindvonnis ook te oordelen over het incident.
4.2.4. Naar zijn aard is een bevoegdheidsincident een geschilpunt waarop de rechter een beslissing dient te nemen alvorens partijen de procedure in de hoofdzaak voortzetten. Een aanwijzing daarvoor is tevens gelegen in artikel 249 Rv (oud) dat onder meer bepaalt dat incidentele vorderingen eerst en vooraf zullen worden uitgewezen, indien de zaak dit meebrengt. Dat brengt mee dat de rechtbank op het bevoegdheidsincident een beslissing had moeten nemen, welke zij had moeten vastleggen in het dictum van het incidentele vonnis.
4.2.5. Hoewel de rechtbank deze beslissing niet in het dictum van het vonnis heeft vastgelegd, blijkt naar het oordeel van het hof uit haar overweging dat zij voorshands van oordeel is dat zij bevoegd is van het geschil tussen partijen kennis te nemen en uit het feit dat zij de hoofdzaak naar de rol heeft verwezen voor voortprocederen, dat zij haar bevoegdheid heeft aangenomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 157b lid 1 Rv (oud) staat tegen die beslissing geen hogere voorziening open. Het vorenstaande leidt er toe dat [appellant] in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank niet kan worden ontvangen. Derhalve slaagt de eerste grief.
4.2.6. Indien de rechtbank heeft gemeend dat zij haar beslissing op het incident diende aan te houden op grond van de omstandigheid dat de in de hoofdzaak te nemen beslissing omtrent de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van invloed kan zijn op haar beslissing in het bevoegdheidsincident, berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting, waarvoor het hof verwijst naar HR 30 juni 1989, NJ 1990, 382. In dit arrest heeft de Hoge Raad beslist dat op de regel dat de rechter die in een tussenvonnis een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist in het verdere verloop van de procedure op die beslissingen niet mag terugkomen, een uitzondering moet worden gemaakt in de zin dat deze beslissingen de rechter niet binden indien de rechter in het kader van de beantwoording van de bevoegdheidsvraag beslissingen heeft moeten nemen over punten die ook daarbuiten een rol spelen.
4.3. Ondanks de niet-ontvankelijkheid zal het hof niettemin de tweede grief behandelen.
Indien de algemene voorwaarden van Nebim van toepassing zijn, zijn deze ingevolge het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en onder b BW vernietigbaar, -onder meer- indien Nebim [appellant] niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen op de wijze zoals bepaald in artikel 6:234 lid 1 onder a BW.
De rechtbank had niet aan de stelling van [appellant] dat haar geen redelijke mogelijkheid is geboden van de voorwaarden kennis te nemen, voorbij mogen gaan zonder vast te stellen of de aangevoerde omstandigheden al dan niet tot de gevolgtrekking leiden dat het ter hand stellen van de voorwaarden in het onderhavige geval redelijkerwijs niet mogelijk was zoals bepaald in artikel 6:234 lid 1 onder b BW (HR 6 april 2001, NJ 2002, 385).
Dit oordeel laat echter onverlet dat de rechtbank haar bevoegdheid heeft aangenomen in het vonnis van 16 augustus 2001 en dat van dit vonnis afzonderlijk hoger beroep niet mogelijk is.
4.4. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van Nebim worden begroot op € 215,55 ter zake verschotten en op € 771,= ter zake salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Kranenburg en Smeenk-Van der Weijden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 januari 2003.