8.1.1. In dit verband is het volgende van belang.
o [Appellant] is op 12 januari 1994 (getuigenverklaring [appellant] en [getuige 1]) telefonisch benaderd door [ambtenaar 1], die toen bij de gemeente werkzaam was als contactambtenaar, met de mededeling dat de gemeente was gestart met de verkoop van bouwgrond in de Stellingmolen. [Appellant] werd, als hij nog belangstelling had voor een kavel, uitgenodigd voor een gesprek. Diezelfde dag heeft [appellant] op het gemeentehuis van Weert aan [ambtenaar 1] medegedeeld dat hij kavel L649 wilde aankopen. In de door [ambtenaar 1] aan [appellant] meegegeven plattegrond van de Stellingmolen waren twee kavels doorgestreept; dat betekende dat die kavels niet meer beschikbaar waren (getuigenverklaring [appellant] en [ambtenaar 1]). Daaruit blijkt dat [appellant] tot de eerste belangstellenden behoorde die aan de gemeente de wens tot aankoop van een specifieke kavel in de Stellingmolen kenbaar hebben gemaakt.
o Het college van B&W van de gemeente heeft op 1 februari 1994 besloten tot opname van een antispeculatiebeding in de verkoopvoorwaarden voor alle bouwkavels voor particuliere bouw in de gemeente. Dienovereenkomstig is vanaf 1 februari 1994 in alle koopovereenkomsten een dergelijk beding opgenomen (ro 4.4.2 tussenarrest), ook in de op 1 februari 1994 gedateerde overeenkomst met [appellant].
o [Ambtenaar 2], die in januari 1994 de indirecte baas was van [ambtenaar 1], heeft als getuige verklaard dat het achteraf concluderend zo moet zijn geweest dat - mede - naar aanleiding van de koopakte van [appellant] is voorgesteld standaard een antispeculatiebeding in de koopakten op te nemen. Bij de naam van [appellant] ging volgens [ambtenaar 2] een belletje rinkelen. De indruk van [ambtenaar 2] was dat [appellant] niet voor eigen gebruik wilde kopen. [Ambtenaar 2]
heeft voorts verklaard dat zijn ondergeschikte [ambtenaar 3] met de koopakte van [appellant] bij hem is gekomen omdat hij zich daarover niet zeker voelde. Volgens [ambtenaar 2] is de koopakte van [appellant] niet opgehouden om daarin een antispeculatiebeding te kunnen opnemen, maar is in een aantal andere koopaktes ten onrechte geen antispeculatiebeding opgenomen.
o [Ambtenaar 3], die in januari 1994 baas van [ambtenaar 1] was, heeft als getuige onder meer verklaard:
"Ik acht het zeer waarschijnlijk en ik kan me niet voorstellen dat het anders is gegaan, dat toen de koopovereenkomst van de heer [appellant] ter ondertekening werd voorgelegd dat ofwel ik zelf ofwel de heer [ambtenaar 2] heeft gezegd dat zeker gesteld moest worden dat de kavels werden gebruikt overeenkomstig het doel dat de gemeente beoogde, te weten eigen bewoning door de koper. Ik kende de heer [appellant] en ik wist dat hij in onroerend goed handelde. Ik acht het dan ook zeer waarschijnlijk dat de ondertekening van de koopovereenkomst met de heer [appellant] is opgehouden totdat B&W hadden besloten dat standaard een antispeculatiebeding in de verkoopovereenkomsten werd opgenomen. Ik ben ervan overtuigd dat ook alle koopovereenkomsten die na die van de heer [appellant] ter ondertekening zijn aangeboden ter ondertekening zijn aangehouden voor opname van een anti-speculatiebeding. [Raadsman] laat mij lezen de verklaring van [koper van ander kavel 1] van 24 november 1999 (hof: prod. bij akte 23-12-1999). Ik verklaar me niet te kunnen voorstellen dat als [koper van ander kavel 1] na de heer [appellant] een kavel heeft geaccepteerd dat dan de koopovereenkomst met [koper van ander kavel 1] is afgewikkeld voor die met de heer [appellant]. Ik ken de heer [ambtenaar 1] als iemand die zijn zaken netjes en meestal vrij vlot afwikkelde. Zodra een gegadigde een kavel geaccepteerd had wikkelde hij de zaak naar mijn weten af."
o Vaststaat dat vijf gegadigden die nà [appellant] een verkoopgesprek met de gemeente hebben gehad vóór 1 februari 1994 een koopovereenkomst met de gemeente hebben gesloten, zonder een antispeculatiebeding (zie ro 4.4.2 tussenarrest; één de van de daar genoemde zes gegadigden is koper van een kavel die ten tijde van het verkoopgesprek van [appellant] al was doorgestreept, te weten kavel L648).
o [Ambtenaar 1] heeft als getuige onder meer verklaard:
"Na het gesprek met de heer [appellant] heb ik, zoals mijn gebruik was, de stukken dezelfde dag of de dag erna gereed gemaakt, incl. de koopakte, en doorgegeven aan in dit geval de heer [ambtenaar 3] ter ondertekening door [ambtenaar 2] of [getuige 1]. Het was gebruikelijk dat de zaken door hen in de volgorde waarin ik de zaken aan hen aanleverde, werden afgewikkeld. Nadat de heer [appellant] een kavel had geaccepteerd zijn er nog diverse belangstellenden geweest die in januari 1994 een kavel hebben geaccepteerd en van wie de koopakte nog voor 1 februari 1994 is gedateerd; in hun koopakte is geen antispeculatiebeding opgenomen en in dat van de heer [appellant], die voor hen was geweest, maar later de koopakte kreeg, wel. Het kan geen toeval zijn geweest dat de koopakte van de heer [appellant] is blijven liggen. Het antispeculatiebeding is bewust in zijn koopakte opgenomen."