ECLI:NL:GHSHE:2002:AQ7917
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden
- Bod
- Kranenburg
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over aannemingsovereenkomst en verjaring van vorderingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besluiten van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 juli 1999 en 14 januari 2000. De zaak betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst tussen [appellant] en [bouwbedrijf], waarbij [bouwbedrijf] in de jaren '90 verbouwingswerkzaamheden heeft uitgevoerd in de woning van [appellant]. [appellant] heeft een deel van de facturen van [bouwbedrijf] niet betaald, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van BVR, de rechtsvoorgangster van [bouwbedrijf], rechtsgeldig zijn overgedragen en heeft de vorderingen toegewezen tot een bedrag van f 20.700,86, vermeerderd met wettelijke rente.
In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven ingediend, waaronder een beroep op verjaring van de vorderingen. Het hof oordeelt dat de bewijslast van de inhoud van de aannemingsovereenkomst op BVR rust en dat er voorshands bewezen moet worden geacht dat er een aannemingsovereenkomst op regiebasis is gesloten. Het hof laat [appellant] toe tot tegenbewijs en oordeelt dat de verjaring van de vordering niet aan de orde is, omdat de dagvaarding tijdig is uitgebracht. Het hof laat BVR toe te bewijzen dat de cessie van de vordering rechtsgeldig is en dat de benaming van de koper in de akte van levering correct is. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen.