BELASTINGKAMER
Nr. 99/02225
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag, opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 52.922,=, is na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 85,=.
De Inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 30 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Het Hof rekent alle genoemde stukken tot de stukken van het geding.
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende, weduwe, geboren in 1917 en ziekelijk, woont reeds enkele jaren in verzorgingstehuis A te B (hierna: het verzorgingstehuis). De financiering van het verzorgingstehuis valt onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ). De kosten van de verzorging van belanghebbende waren derhalve in het onderhavige jaar verzekerd krachtens de AWBZ, met dien verstande dat belanghebbende in
dat jaar uit eigen middelen heeft moeten bijdragen een bedrag van
fl. 28.026,=. Niet dan wel onvoldoende bestreden bedraagt het bedrag aan zak- en kleedgeld, als in het vertoogschrift vermeld, fl. 4.728,=.
2.2. Sedert de opname van belanghebbende in het verzorgingstehuis
zijn als gevolg van het tijdsverloop onvoldoende concrete gegevens voorhanden omtrent de, door het wonen in dat tehuis, subjectieve besparing op de kosten van huisvesting en voeding.
2.3. De genormeerde uitgaven voor het onderhavige jaar (hierna: de normale uitgaven) bedragen volgens de tabellen die zijn gebaseerd op cijfers van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) fl. 34.152,=. Hiermee heeft de Inspecteur met betrekking tot de AWBZ conform het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 20 maart 1998, nr. DB98/1066M, (hierna: de Resolutie) berekend of en zo ja tot welk bedrag belanghebbende in aanmerking komt voor buitengewone lasten ter zake van ziekte.
2.4. Niet dan wel onvoldoende bestreden heeft belanghebbende in de in kopie tot de stukken behorende bijlage bij het bezwaarschrift aangevoerd dat in het onder 3 vermelde bedrag van de normale uitgaven conform de daarbij behorende tabel een bedrag is begrepen aan
- hypothecaire rente van 12 x fl. 523,= of fl. 6.276,=
- vervoerskosten van 12 x fl. 415,= of fl. 4.980,=
- hobby/uitgaan/vakantie van 12 x fl. 360,= of fl. 4.320,=
in totaal aan deze drie posten een bedrag van fl. 15.576,=.
2.5. Niet dan wel onvoldoende bestreden heeft belanghebbende gesteld dat zij vóór opname in het verzorgingstehuis geen hypotheekrente verschuldigd was.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of van het bedrag van de eigen bijdrage van fl. 28.026,= vermeerderd met het bedrag aan zak- en kleedgeld van fl. 4.728,= in totaal een bedrag van fl. 32.754,= een bedrag aan buitengewone lasten ter zake van ziekte in aanmerking kan worden genomen.
Deze vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor zover niet reeds onder de vaststaande feiten vermeld, hebben partijen ter zitting, zakelijk weergegeven, hier nog het volgende aan toegevoegd.
3.2.1. Belanghebbende
Belanghebbende komt vanwege haar ziekte en ouderdom niet meer in aanmerking voor hobby/uitgaan/vakantie. Zij heeft door haar levenssituatie hiervoor geen enkele belangstelling. Zij is zeer plaatsgebonden.
Een medewerkster van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende gaat ook naar haar toe om de aangifte voor de inkomstenbelasting met haar te bespreken.
3.2.2. De Inspecteur
De resolutie kan worden toegepast, maar het hoeft niet. Indien echter niet over de gegevens ter zake van huisvesting en voeding van vóór belanghebbendes opname in het verzorgingstehuis kan worden beschikt, dient zij te worden toegepast. Vastgehouden dient te worden aan de destijds geldende resolutie.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen conform haar aangifte van fl. 30.776,=. De Inspecteur daarentegen concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, welke termijn ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1997) aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. Nu het aanslagbiljet is gedagtekend 11 januari 1999, eindigde de termijn voor het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift derhalve in beginsel op 22 februari 1999.
Het bezwaarschrift is gedagtekend een dag na de laatste dag van vorenbedoelde bezwaartermijn. De datum van binnenkomst van het bezwaarschrift bij genoemde eenheid is 24 februari 1999.
Mitsdien is het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn ingediend.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat, gelet op het stempel op belanghebbendes aangifte van het kantoor van haar gemachtigde met vermelding van de naam en het adres daarvan en in aanmerking nemende belanghebbendes ouderdom en ziekelijke toestand waardoor haar bewegingsmogelijkheden beperkt zijn, het in dat geval beter ware geweest wanneer het aanslagbiljet door hem naar het adres van belanghebbendes gemachtigde was verzonden. Nu dit niet is geschied, belanghebbende, zoals uit haar geloofwaardige verklaring onder 3.2.1 volgt, zich moeilijk kon verplaatsen en mitsdien zeer plaatsgebonden was, alsmede de geringe overschrijding van de bezwaartermijn door de gemachtigde van belanghebbende, acht het Hof, gezien de deskundigheid van de gemachtigde van belanghebbende, het aannemelijk dat deze het aanslagbiljet zeer laat van belanghebbende heeft ontvangen en vervolgens zo spoedig mogelijk het bezwaarschrift tegen de daarmee verband houdende aanslag heeft verzonden, en is het Hof, onder toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in haar bezwaar achterwege dient te blijven nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Het Hof merkt hierbij op dat belanghebbende juist met het oog op haar onbekendheid met dit terrein en gelet op haar levenssituatie zich van een deskundige gemachtigde heeft voorzien.
De Inspecteur heeft eveneens ter zitting verklaard, evenals het Hof hiervóór heeft geoordeeld, van mening te zijn dat gelet op de gang van zaken met betrekking tot de verzending van het aanslagbiljet en gezien belanghebbendes levenssituatie, redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende ter zake van de overschrijding van de bezwaartermijn in verzuim is geweest.
- Ten aanzien van de in geschil zijnde vraag
4.2. Het Hof hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende als onder 3.2.1 vermeld, aangezien het geen reden heeft hieraan te twijfelen.
4.3. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 9 november 2001, nr. 36 331, V-N van 23 november 2001,60.15, heeft overwogen, kan, indien mede als gevolg van het tijdsverloop sedert de opname in een verzorgingshuis onvoldoende concrete gegevens omtrent de subjectieve besparing op de kosten van huisvesting en voeding voorhanden zijn, de omvang van die besparing worden bepaald door deze in redelijkheid te schatten aan de hand van algemeen bekende gegevens met betrekking tot personen die niet in een verzorgingshuis zijn opgenomen, maar overigens in dezelfde omstandigheden en in dezelfde inkomens- en vermogenspositie verkeren als belanghebbende.
4.4. In zijn arrest van 8 februari 2002, nr. 36 649, V-N van
21 februari 2002, 9.19, overweegt de Hoge Raad dat tot de als buitengewone last aftrekbare ziektekosten kan worden gerekend de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ, verminderd met de langs subjectieve weg
- dat wil zeggen dat men daarbij rekening moet houden met de in feite door belanghebbende vóór de opneming in het verzorgingstehuis gevolgde levenswijze - bepaalde besparing op haar kosten van huisvesting en voeding, die de opneming in het verzorgingstehuis meebracht.
4.5. In aanmerking nemende het hierboven onder 4.2 tot en met 4.4 overwogene is het Hof van oordeel dat in casu het bedrag aan buitengewone lasten ter zake van ziekte als volgt moet worden berekend:
eigen bijdrage fl. 28.026,=
zak- en kleedgeld fl. 4.728,=
fl. 32.754,=
normale uitgaven fl. 34.152,=
uitgaven welke niet door belanghebbende
zijn gedaan, als vermeld onder 2.4, fl. 15.576,= fl. 18.576,=
per saldo bedraagt het als buitengewone lasten ter zake
van ziekte in aanmerking te nemen bedrag fl. 14.178,=.
4.6. Op grond van het vorenstaande dient het belastbare inkomen als volgt te worden berekend
aangegeven belastbaar inkomen fl. 30.776,=
aangegeven ziektekosten betreffende de
AWBZ fl. 22.146,=
hiervoor in aanmerking te nemen als
hiervóór vermeld fl. 14.178,= fl. 7.968,=
belastbaar inkomen fl. 38.744,=.
5. Griffierecht en proceskosten
Nu het beroep gedeeltelijk gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad € 38,57 (fl. 85,=) te vergoeden.
In de omstandigheid dat het beroep gedeeltelijk gegrond is, vindt
het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten x fl. 710,= (waarde per punt) x 1(gewicht van de zaak) is fl. 1.420,= (€ 644,37) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 38.744,=;
gelast dat de Inspecteur belanghebbende het griffierecht ad € 38,57 (fl. 85,=) vergoedt;
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding tot een bedrag van € 644,37 (fl. 1.420,=) en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 13 december 2002 door J.Swinkels, lid van voormelde Kamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend aan partijen verzonden op: 13 december 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.