BESCHIKKING VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 25 september 2002,
gewezen in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
HELMONDSE SCHIETSPORTVERENIGING "DE HELM",
gevestigd te Helmond,
appellante bij beroepschrift dd. 27 juni 2002,
ingekomen ter griffie op 28 juni 2002,
verder te noemen: HSV,
procureur: mr. J.W. de Rijk,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
REGIOPOLITIE BRABANT ZUID-OOST,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
verder te noemen: RBZ-O,
procureur: mr. J.A.Th.H. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep tegen de onder zaaknummer 247155 en EJ-nummer 171/02 door de rechtbank te 's-Hertogenbosch, sector kantonzaken, locatie Helmond, gegeven beschikking van 2 mei 2002 tussen HSV als verzoekster en RBZ-O als verweerster.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. In het beroepschrift heeft HSV twee klachten, die tevens zijn aan te merken als grieven, aangevoerd, verzocht in haar hoger beroep ontvankelijk te verklaren en geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep en opnieuw recht doende tot schorsing van de ontruimingsverplichting met veroordeling van RBZ-O in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2. In het verweerschrift heeft RBZ-O de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep ingeroepen, de klachten bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het beroep met veroordeling van HSV in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3. HSV heeft bij brief dd. 14 augustus 2002 nog twee producties overgelegd.
2.4. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van
pleitaantekeningen toegelicht ter mondelinge behandeling van 21 augustus 2002.
2.5. Het hof heeft de uitspraak bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
HSV heeft geen expliciet geformuleerde grieven aangevoerd. Zij voert klachten aan die moeten leiden tot ontvankelijkheid van het hoger beroep in weerwil van het appèlverbod en herbeoordeling van de geschillen. De eerste klacht heeft betrekking op het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van het beroep op de nietigheid van huuropzegging en ontruimingsaanzegging; de tweede klacht op schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Sedert 1979 huurt HSV van RBZ-O dan wel haar rechtsvoorgangster de schietbaanlocatie aan de Lage Dijk 33 te Helmond. Het gehuurde is een bedrijfsruimte als bedoeld in hoofdstuk VIA van de Huurwet.
4.1.2. In de aangetekend (zonder bericht van ontvangst) verzonden brief van 26 september 2001 schrijft RBZ-O aan HSV:
Hierbij bericht ik u dat de politie Brabant Zuid-Oost met ingang van 1 januari 2002 de huurovereenkomst met HSV de Helm opzegt. (...) Voor het maken van nadere afspraken verwijs ik u graag naar de heer (...).
4.1.3. In de brief van 21 december 2001 schrijft PBZ-O aan HSV onder meer:
Bij brief van 26 september 2001 (...)
Mede naar aanleiding van deze brief vond op 23 oktober 2001 een gesprek plaats (...)
In dit gesprek werden verder de volgende afspraken met uw vereniging gemaakt:
1. (...)
2. Formeel is de huur opgezegd per 1 januari 2002. De vereniging kan in 2002 tot nader order gebruik maken van de faciliteiten.
3. (...)
Op 12 december jl. vond een tweede gesprek plaats, (...)
Tijdens dit gesprek werden de volgende afspraken gemaakt:
1. De schietvereniging kan tot 1 juli 2002 gebruik maken van het IBT-centrum onder de voorwaarden zoals die volgens de huidige huurovereenkomst (die per 1 januari 2002 is geëindigd) gelden. Daarmee wordt de huurovereenkomst feitelijk voor de duur van een half jaar verlengd.
1. (...)
4.1.4. Bij brief van 23 januari 2002 schrijft HSV aan de RBZ-O onder meer:
Allereerst stelt het bestuur van voornoemde vereniging expliciet dat op 12 december 2001 geen afspraken zijn gemaakt, zoals vermeld in uw voornoemde schrijven, doch de onder ad 1. en 2. onder de aanhef "Tijdens dit gesprek werden de volgende afspraken gemaakt" zijn enkel eenzijdig gedane mededelingen van de zijde van uw politiekorps.
4.1.5. Bij verzoekschrift met de titel verzoek ex artikel 28c lid 1 juncto artikel 28d van de Huurwet (voor zover rechtens vereist) van 25 februari 2002 wendde HSV zich tot de kantonrechter met het verzoek:
PRIMAIR onderhavige huuropzegging d.d. 26 september 2001 nietig te verklaren, althans zijnde niet op enig rechtsgevolg gericht te verklaren;
SUBSIDIAIR de termijn waarin de verplichting van verzoekster om na het einde van de huur van de onroerende zaak/de schietbaanlocatie (...) te ontruimen, geschorst is, te verlengen tot één jaar, derhalve tot 1 maart 2003; (...)
4.1.6. Na gevoerd schriftelijk verweer heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft RBZ-O onder meer doen opmerken:
Er liggen inmiddels hele boekwerken met plannen. Het gaat niet meer om vage plannen, want vóór 1 juli 2002 moet alles rond zijn.
4.2.1. Ingevolge artikel 28g lid 2 van de Huurwet staat tegen een beschikking op de voet van artikel 28d van de Huurwet geen hoger beroep open.
Volgens vaste jurisprudentie moet een uitzondering worden gemaakt, en staat appel wel open, als erover wordt geklaagd dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden (daaronder begrepen het geval dat de rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld op voorvragen), het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd. De klacht dat de kantonrechter de betreffende artikelen verkeerd heeft toegepast of met schending van regels van procesrecht is evenwel onvoldoende om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken.
Het stellen van de uitzonderingsgronden is voldoende voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
4.3. De vormvoorschriften
4.3.1. De eerste klacht, die betrekking heeft op het oordeel omtrent het primaire verzoek, betoogt, kort samengevat, dat HSV in haar belangen wordt geschaad nu door de RBZ-O onduidelijkheid is geschapen daar in de brief d.d. 26 september 2001 geen opzegtermijn is opgenomen, noch daarin een ontruimingsaanzegging staat vermeld. De kantonrechter heeft met zijn overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot het door HSV gedane primaire verzoek, de wettelijke bepalingen miskend. In de pleitnota wordt deze stelling aldus gepreciseerd dat de kantonrechter de wet heeft geschonden, door de schending van de essentiële wettelijke vereisten bij zijn beoordeling te passeren.
4.3.2. Het hof verstaat deze klacht aldus dat HSV zich erop beroept dat de kantonrechter de door haar opgeworpen voorvragen ten aanzien van zowel de huuropzegging als de ontruimingsaanzegging onjuist heeft beoordeeld. Een juiste beoordeling staat aan de behandeling van het subsidiaire verzoek tot verlenging van de termijn van ontruimingsschorsing in de weg hetzij omdat de huurovereenkomst niet is geëindigd, hetzij omdat eerst nog deugdelijk de ontruiming moet worden aangezegd.
4.3.3. Met betrekking tot de huuropzegging overweegt het hof het volgende.
4.3.4. In HR 14 juli 2000, NJ 2000/715, is beslist dat de vraag óf de huur rechtsgeldig is geëindigd een voorvraag behelst welke buiten het toepassingsgebied van de artikelen 28c en 28d van de Huurwet valt, zodat het rechtsmiddelenverbod van artikel 28g lid 2 Huurwet op beslissingen dienaangaande geen betrekking heeft en aldus hoger beroep openstaat.
De zinnen in rov. 1 van de bestreden beschikking
"Naar het oordeel van de kantonrechter kan het primaire verzoek niet slagen."
en
"De huuropzegging is rechtsgeldig gedaan, immers overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de huurovereenkomst tussen partijen is bepaald."
en de afwijzing van het primaire verzoek in het dictum van de beschikking geven beslissingen op zo'n voorvraag. De beschikking is mitsdien in zoverre appellabel.
4.3.5. Het primaire verzoek tot nietigverklaring, althans verklaring dat de huuropzegging zonder rechtsgevolg is, is gebaseerd op de stelling dat
1. in de opzeggingsbrief geen opzegtermijn is genoemd,
2. de brief geen ontruimingsaanzegging inhoudt en
3. zij niet is verzonden aangetekend met bericht van ontvangst.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de huuropzegging rechtsgeldig is en het beoogde effect sorteert.
De huur is opgezegd bij brief van 26 september 2001 tegen 1 januari 2002, derhalve met een termijn van drie maanden zoals in het huurcontract staat voorgeschreven. Geen rechtsregel verplichtte de verhuurster om in de opzeggingsbrief uitdrukkelijk naar deze termijn te verwijzen of uitdrukkelijk aan te geven wanneer de termijn begint te lopen. Voldoende is dat aangegeven wordt wanneer de termijn eindigt. De woorden in de opzeggingsbrief "met ingang van 1 januari 2002" laten geen andere uitleg toe dan dat bedoeld is dat die dag de huurovereenkomst zal eindigen. Dat HSV dit ook zo begreep, blijkt uit haar verklaring zoals afgelegd op de mondelinge behandeling bij de kantonrechter (Verzoekster heeft de brief van 26 september 2001 (...), bij haar is de indruk gewekt dat het op 1 januari 2002 afgelopen zou zijn).
Geen rechtsregel verplichtte het RBZ-O om in de huuropzegging tevens de ontruiming aan te zeggen.
Ook het derde argument gaat niet op, omdat geen rechtsregel de verhuurster verplicht de huuropzegging, die wordt gedaan afgescheiden van de ontruimingsaanzegging, bij deurwaardersexploot of aangetekend met bericht van ontvangst op te zeggen. Ingevolge artikel 28c Huurwet dient alleen de ontruiming aangezegd te worden onder verzwaarde voorwaarden.
4.3.6. De conclusie is derhalve dat de kantonrechter terecht is uitgegaan van de rechtsgeldigheid van de huuropzegging en dat de daartegen gerichte klacht faalt.
4.3.7. Met betrekking tot de klachten aangaande (het ontbreken van) de ontruimingsaanzegging overweegt het hof het volgende. Voor zover de klachten ertoe strekken te betogen dat de kantonrechter artikel 28c Huurwet, in het bijzonder waar die bepalingen vormvoorschriften stellen, verkeerd heeft toegepast, dienen zij buiten behandeling te blijven. De kantonrechter is met zijn oordeel gebleven binnen het toepassingsgebied van de Huurwetbepalingen.
Voor zover de klacht zo moet worden gelezen dat de kantonrechter niet aan toepassing van artikel 28c en 28d van de Huurwet kon toekomen omdat een (rechtsgeldige) ontruimingsaanzegging ontbreekt, kan de klacht als een voorvraag worden aangemerkt en is het appel ook in zoverre appellabel.
Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
4.3.8. De kantonrechter overweegt dat aan de ontruimingsaanzegging een vormgebrek kleeft. Welke aanzegging de kantonrechter daarbij voor ogen heeft gehad, maakt hij niet duidelijk. In aanmerking komen zowel de brief van 26 september 2001 (de opzeggingsdatum is de ontruimingsdatum) als het gesprek van 12 december 2001 waarin is aangezegd dat de schietvereniging tot 1 juli 2002 gebruik kan blijven maken van de locatie.
Naar oordeel van het hof is de kantonrechter er kennelijk vanuit gegaan dat de brief van 26 september 2001 dient te worden gelezen in samenhang met de gevolgde gesprekken. Daarin is de ontruiming aangezegd. De hiervoor in rov. 4.1.3. geciteerde de brief van 21 december 2001 geeft daarvan de bevestiging en kan mitsdien worden aangemerkt als een (schriftelijke) aanzegging.
Aldus kon de kantonrechter aan toepassing van artikel 28d Huurwet toekomen onder afwijzing van het primaire verzoek.
Dat de brieven van 26 september 2001 en 21 december 2001 niet op de in de derde zin van artikel 28c lid 1 Huurwet voorgeschreven wijze ter kennis zijn gebracht van HSV is onmiskenbaar. Het oordeel over de consequenties daarvan in de onderhavige zaak is echter voorbehouden aan de kantonrechter en kan niet in hoger beroep niet worden getoetst.
4.3.9. De eerste klacht faalt mitsdien in beide onderdelen.
4.4. Het beginsel van hoor en wederhoor
4.4.1. De tweede klacht heeft betrekking op het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van het subsidiaire verzoek. Met een beroep op de hiervoor in rov. 4.1.6. geciteerde passage uit het proces-verbaal (hele boekwerken met plannen) wordt schending aangevoerd van het bij de behandeling van het verzoekschrift in acht te nemen fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. HSV legt verband met het oordeel van de kantonrechter dat de noodzaak om op korte termijn over de schietbaanfaciliteit te kunnen beschikken teneinde deze te kunnen herinrichten, voldoende aannemelijk is gemaakt. Genoemd beginsel is geschonden omdat RBZ-O beroep heeft gedaan op bescheiden waarvan HSV ter terechtzitting in eerste aanleg geen kennis kon nemen. HSV stelt het bestaan van plannen te hebben weersproken.
4.4.2. HSV neemt terecht als uitgangspunt dat het genoemde beginsel meebrengt dat ieder die procedeert de eerlijke kans moet krijgen zich behoorlijk te verdedigen. HSV is ter zitting verschenen en heeft commentaar kunnen leveren op de stellingen van RBZ-O. Zij heeft zich dus kunnen verdedigen, ook voor wat betreft de verbouwingsplannen die immers mede ter sprake zijn gekomen in het gesprek van 12 december 2001. Voor de vraag of deze kansen als voldoende behoorlijk zijn aan te merken, aldus dat niet gezegd kan worden dat de behandeling in strijd komt met fundamentele rechtsbeginselen, dient mede gelet te worden op de aard van de procedure. De procedure van artikel 28d Huurwet voorziet in een eenvoudige en weinig formele rechtsgang met het enkele doel om de duur van een schorsingstermijn vast te stellen. Hier is met name aan de orde de belangenafweging van artikel 28d lid 3 Huurwet.
4.4.3. Naar het oordeel van het hof mocht de kantonrechter zonder het beginsel van hoor en wederhoor te schenden op grond van de beschikbare informatie en de toelichting van partijen het bestaan van plannen om de schietbaan te verbouwen aannemelijk oordelen en betrekken bij zijn afweging om de ontruimingsverplichting niet langer te schorsen ook zonder kennis te nemen van de concrete plannen en zonder zelf en HSV daarvan (ambtshalve, HSV heeft daar ter zitting van de kantonrechter niet om gevraagd, althans daarvan blijkt niet uit het proces-verbaal) kennis te doen nemen. De omstandigheid dat HSV het bestaan van de plannen heeft weersproken maakt dit niet anders.
4.4.4. Het beroep op schending van de goede procesorde (los gedacht van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel) kan HSV op dezelfde gronden niet baten, zoal het aannemen van deze grond zou kunnen leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
4.4.5. De aangevoerde gronden om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken gaan niet op, zodat het hof niet kan toekomen aan een (her)beoordeling van de belangenafweging.
4.5.1. De conclusie is dat moet worden beslist als in het dictum weergegeven.
4.5.2. HSV zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
Het verzoek van de RBZ-O om HSV tevens in de kosten van het geding in eerste aanleg te verwijzen moet worden afgewezen, nu de kantonrechter HSV in die kosten heeft veroordeeld, maar die kosten heeft begroot op nihil, tegen welke beslissing geen incidenteel appel is ingesteld en waartegen ook, gelet op het rechtsmiddelenverbod geen hoger beroep openstaat.
verklaart het hoger beroep ontvankelijk;
voor zover in de bestreden beschikking op het primaire verzoek is beslist: bekrachtigt deze;
voor zover in de bestreden beschikking op het subsidiaire verzoek is beslist: verwerpt het beroep;
veroordeelt HSV in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van RBZ-O gevallen, tot op heden begroot op € 193,- aan kosten en op € 1544,- voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 september 2002.