ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2802

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200200477
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koens
  • A. Waaijers
  • E. van Soest-van Dijkhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank te Roermond. De man verzoekt om vervangende toestemming tot erkenning van zijn minderjarige kind, geboren op 7 augustus 1998, en om een omgangsregeling. De vrouw, de moeder van het kind, heeft verweer gevoerd en verzocht de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, met name voor zover dit betrekking heeft op de omgangsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 november 2002, waarbij partijen en hun raadslieden zijn gehoord. De bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming waren niet aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van het kind en dat er family-life bestaat tussen hen. De rechtbank had eerder de omgangsregeling aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De vrouw heeft betoogd dat de erkenning door de man niet in het belang van het kind zou zijn, omdat dit zou leiden tot een verstoring van de ongestoorde verhouding tussen haar en het kind. De vrouw vreest dat de man door erkenning meer invloed zal krijgen op de opvoeding van het kind.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van het kind gediend zijn bij erkenning door de vader. De enkele angst van de moeder dat de man zich meer zou bemoeien met de opvoeding, is onvoldoende om de vervangende toestemming te weigeren. Het hof heeft de man vervangende toestemming tot erkenning verleend en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is op 17 december 2002 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te X,
appellant,
de man,
procureur mr. E.G.M. van Ewijk,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te Y,
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur mr. J.H.M. Erkens.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank te Roermond van 30 augustus 2001 en 16 mei 2002 met respectievelijk de zaaknummers 44296/FARK 01-658 en 46112/FARK 01-1332, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2002, heeft de man verzocht voormelde beschikking met betrekking tot de omgang, zaaknummer 44296/FARK 01-658, te vernietigen en opnieuw rechtdoende een omgang vast te stellen tussen hem en de minderjarige [het kind] gedurende één maal per veertien dagen van 9.30 uur tot 19.00 uur, gevolgd door uitbreiding van deze omgangsregeling na een half jaar naar een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur en een week aaneensluitend in de zomervakantie.
Met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning, zaaknummer 46112/FARK 01-1332, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen ex artikel 1:204 lid 3 BW toe te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 september 2002, heeft de vrouw verzocht de man in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, meer in het bijzonder voorzover het beroep zich richt tegen de omgangsregeling, althans dat het door hem gevorderde wordt afgewezen zijnde ongegrond en/of onbewezen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, met uitdrukkelijk verzoek tot veroordeling de man in de kosten van dit hoger beroep nu de vrouw anders dan de man niet meer in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2002. Bij die gelegenheid zijn gehoord partijen en hun raadslieden. De bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overlegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 januari 2002;
- de brief met bijlage van de raadsvrouw van de vrouw d.d. 4 november 2002;
- de brieven van de bijzonder curator d.d. 10 september 2002 en 14 november 2002;
- de brief met bijlage van de procureur van de man d.d. 14 november 2002;
- de brief met bijlage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 november 2002.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen hebben een relatie gehad. Uit deze relatie is op 7 augustus 1998 [het kind] geboren. De vrouw, de moeder, is belast met het ouderlijk gezag. De man, de vader, heeft [het kind] niet erkend.
4.2. De man heeft bij verzoekschrift van 25 april 2001 voornoemde rechtbank verzocht een omgangsregeling tussen hem en [het kind] vast te stellen.
Tevens heeft de man op 7 augustus 2001 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot vervangende toestemming voor de erkenning van [het kind].
4.3. Bij tussenbeschikking van 30 augustus 2001 heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling aangehouden, in afwachting van nader bericht van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
4.4. Bij beschikking van 16 mei 2002, zaaknummer 44296/FARK 01-658, heeft de rechtbank bepaald dat -zodra de gesprekken tussen de ouders met een hulpverleningsinstantie aangaande ouderschapsreorganisatie zullen zijn opgestart- een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [het kind] zal plaatsvinden. De rechtbank heeft voorts de mondelinge behandeling en iedere verdere beslissing inzake de omgangsregeling aangehouden, in afwachting van nader bericht van de raad.
Tevens heeft de rechtbank bij diezelfde beschikking, zaaknummer 46112/FARK 01-1332, het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [het kind] afgewezen.
Omgang
4.5. Met betrekking tot de omgangsregeling is de man tegen zowel de beschikking van 30 augustus 2001 als tegen de beschikking van 16 mei 2002, zaaknummer 44296/FARK 01-658, in hoger beroep gekomen. Beide beschikkingen betreffen tussenbeschikkingen, waarvan hoger beroep slechts kan worden ingediend tegelijk met het hoger beroep van de eindbeschikking. Gelet hierop is het hoger beroep van de man niet ontvankelijk voor zover het is gericht tegen deze twee tussenbeschikkingen. De grieven met betrekking tot de omgang behoeven derhalve geen bespreking.
Vervangende toestemming tot erkenning
4.6. De man is tevens tegen de beschikking van 16 mei 2002 in hoger beroep gekomen voor zover het betreft de vervangende toestemming tot erkenning (zaaknummer 46112/FARK 01-1332). De man is van mening dat de belangen van moeder en [het kind] niet parallel lopen. [Het kind] heeft belang bij erkenning door vader. Moeder ziet dit belang niet en verzet zich tegen het belang van [het kind]. De man stelt dat hij zich bij erkenning op grond van het juridische ouderschap helemaal niet kan en zal mengen in het gezinsleven van moeder en kind en de opvoeding van [het kind], zodat er geen redenen zijn om aan te nemen dat door erkenning een zodanige onrust in het leven van moeder en kind zal komen, dat hierdoor de belangen van moeder en kind bij een ongestoorde verhouding zullen worden geschaad. Het instellen van hoger beroep tegen de voor de man onbegrijpelijke beschikking van 30 augustus 2001 en zijn verzoek om de omgang na een half jaar uit te breiden is van geheel andere orde en kan in redelijkheid niet tegen de man worden gebruikt. Voor de man is de handelwijze van de vrouw onbegrijpelijk. De man kan de overweging van de rechtbank, dat de rechtbank rekening heeft gehouden met de stelling van moeder dat vader tijdens de relatie tussen de ouders de relatie domineerde, dat moeder een geruime periode nodig heeft gehad om zich van vader los te maken en dat moeder vreest in confrontaties met vader het onderspit te delven, niet plaatsen. De man is van mening dat de rechtbank het belang van [het kind] en het belang van de man niet in de beslissing heeft meegewogen.
4.7. De vrouw stelt dat de rechtbank een zeer zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Het belang van [het kind] prevaleert en voor de vrouw staat het vast dat het belang van [het kind] er niet mee is gediend dat het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning wordt gehonoreerd. Dat de man hoger beroep heeft ingesteld juist op het moment dat partijen overeenstemming hadden, geeft aan dat de vrouw terecht geen vertrouwen kan hebben in de handelwijze van de man, zulks voor nu en in de toekomst. De vrouw is van oordeel dat de man door erkenning van [het kind] vastere grond zal krijgen om zich op steeds ingrijpender wijze met de opvoeding van [het kind] te bemoeien. Hij heeft dit in het verleden geprobeerd en zal een juridische status van erkenning op alle mogelijke en onmogelijke wijzen proberen uit te buiten. Door erkenning zullen de belangen van [het kind], of van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [het kind], worden geschaad. Volgens de vrouw overweegt de rechtbank terecht dat de belangen van de vrouw en van [het kind] parallel lopen. De vrouw heeft immers gedurende een bepaalde tijd [het kind] verzorgd, waardoor de bescherming van de ongestoorde verhouding met [het kind] ook in het belang van [het kind] is.
4.8. De bijzonder curator heeft bij brieven van 10 september 2002 en 14 november 2002 verklaard zich te refereren aan het oordeel van het hof. Zij stelt dat er eindelijk rust in de situatie rond [het kind] dient te komen.
4.9. De raad heeft ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning geen standpunt ingenomen.
4.10.1. Van toepassing is het artikel 1:204 lid 3 BW, hetgeen inhoudt dat de ontbrekende toestemming van de moeder kan worden vervangen door die van de rechter, indien de man de verwekker is van het kind en de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden.
Het belang van de verwekker en het kind om met elkaar in familierechtelijke betrekking te staan staat voorop, maar wordt afgewogen tegen de zojuist geformuleerde belangen van moeder en kind.
Van belang hierbij is tevens het recht van een kind te weten wie zijn ouders zijn, een recht dat gefundeerd is op artikel 8 EVRM en artikel 7 IVRK.
4.10.2. Vast staat dat de man de verwekker is van [het kind] en dat er sprake is van family-life tussen de man en [het kind]. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij de juridische vader van [het kind] wenst te zijn. Hij erkent dat de wijze van de dagelijkse verzorging en opvoeding bij de vrouw ligt, die het ouderlijk gezag over [het kind] heeft. Hij geeft aan zich niet te willen mengen in het gezinsleven van de vrouw en [het kind], maar wel omgang te willen hebben met het kind, welke procedure nog aanhangig is bij de rechtbank. De man en zijn huidige partner hebben recentelijk een zoontje gekregen. Dit kind heeft hij erkend en de man wil graag ook zijn relatie met zijn dochter [het kind] juridisch vastgesteld zien.
Naar het oordeel van het hof wordt in het algemeen het belang van kinderen gediend door een erkenning door de vader. De enkele angst van de moeder dat de man door erkenning een vastere grond zal krijgen om zich op steeds ingrijpender wijze met de opvoeding van [het kind] te bemoeien, acht het hof in de afweging van de belangen onvoldoende om de vervangende toestemming aan de man te onthouden. Dit te meer nu vader ter zitting heeft toegezegd zich niet te zullen mengen in het gezinsleven van de vrouw en [het kind] en de wijze van opvoeding en verzorging van [het kind] door de vrouw te zullen respecteren. Bovendien heeft hij aangegeven de onderlinge communicatie tussen de vrouw en hem te willen verbeteren, zodat hij de kans krijgt voormelde zorgen bij de vrouw weg te nemen.
4.10.3. Blijkens de brief van de raad van 22 oktober 2002 hebben partijen met behulp van een omgangsbemiddelaar de afspraak gemaakt om de omgang tussen vader en [het kind] 5 á 6 weken na de bevalling van de vrouw weer te starten. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat de omgang over enkele weken zal beginnen.
4.10.4. De ouders hebben ter zitting verklaard bereid te zijn via gesprekken in het kader van de ouderschapsreorganisatie aan de onderlinge relatie te werken. De raadslieden kunnen partijen bij de organisatie hiervan ondersteunen.
4.11. Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind zou schaden. Het hof zal de man dan ook vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [het kind] verlenen.
4.12. Reeds nu de man in hoger beroep deels in het gelijk wordt gesteld, is er met betrekking tot de proceskosten geen reden om af te wijken van de hoofdregel. De proceskosten van dit hoger beroep worden dan ook gecompenseerd, nu partijen gewezen partners zijn.
5. De beslissing
Het hof:
verklaart de man niet ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep tegen de beschikking van de rechtbank te Roermond van 30 augustus 2001 en tegen de beschikking van de rechtbank te Roermond van 16 mei 2002 voorzover het betreft de omgang, zaaknummer 44296/FARK 01-658;
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Roermond van 16 mei 2002 voorzover het betreft de vervangende toestemming tot erkenning, zaaknummer 46112/FARK 01-1332;
en inzoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van [het kind];
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Waaijers en
Van Soest-van Dijkhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 december 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.