BELASTINGKAMER
Nr. 00/00555
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Fiscale zaken van het Waterschap P (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslagen wateromslag voor het jaar 1999, genoemd op het aanslagbiljet A.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1999 enige op één aanslagbiljet verenigde aanslagen wateromslag opgelegd tot een totaal bedrag van fl. 1.936,=, welke aanslagen, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ambtenaar zijn gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,-- (€ 27,23). De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 30 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede, de ambtenaar.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. De in dit geding zijnde aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de kadastrale percelen B, sectie F nrs. 1033, 1034, 1035, 1495 en sectie K nr. 569. De aanslagregeling is gebaseerd op de Verordening op de Waterschapsomslagen waterschap P 1998, de Verordening Kostentoedeling waterschap P 1995 en de Omslagklassenverordening waterschap P, zoals luidend in de voor dit jaar geldende teksten.
2.2. De percelen, waar het in dit geding om gaat, zijn gelegen in twee natuurgebieden, vallende onder de Natuurschoonwet 1928, 'C' en 'D'. De percelen van belanghebbende zijn ingedeeld in de omslagklasse landbouw hoog. Deze klasse kent dezelfde vermenigvuldigingsfactor als de omslagklasse bos en natuur (t.w. één). Er is niet voorzien in een niet-betalende klasse voor natuurgebieden.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1) Is de heffing van waterschapsomslag in strijd met Europese of nationale regelgeving?
2) Hebben de onderhavige gebieden belang bij de taakuitoefening van het waterschap?
3) Is de heffing van waterschapsomslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
Belanghebbende is van oordeel dat de vragen één en drie bevestigend en dat vraag twee ontkennend moet worden beantwoord. De ambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de ambtenaar hieraan nog toegevoegd dat de andere eigenaren waar belanghebbende op doelt onder een ander waterschap vallen, namelijk het waterschap E. Ieder waterschap is autonoom. Er is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslagen welke vermeld staan op het aanslagbiljet. De ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Niet valt in te zien waarom de omstandigheden dat de betreffende percelen vallen onder de Natuurschoonwet 1928, dat zij geografisch een geheel vormen met een gebied dat onder de Habitat Richtlijn valt en dat de Vogelrichtlijn van toepassing is met zich brengen dat de waterschapsomslag ter zake van die percelen in strijd is met de Grondwet, internationale verdragen en afspraken, Europese Regels, Richtlijnen en Europese wetgeving. Evenmin valt in te zien dat de verordeningen, waarop de wateromslagen zijn gebaseerd, als gevolg van die omstandigheden leiden tot een onredelijke en willekeurige heffing.
4.2. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de heffing niet in stand kan blijven, omdat de percelen geen belang hebben bij de taakuitoefening van het waterschap. De ambtenaar heeft deze stelling gemotiveerd bestreden. Hij heeft erop gewezen dat vanuit 'C' en 'D' water wordt afgevoerd naar waterlopen in beheer van het waterschap (via ondergrondse afstroming en via afstroming over het maaiveld in natte periodes). Daarmee heeft de ambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de in de omslag betrokken percelen belang hebben bij de taakuitoefening van het waterschap.
4.3. De stelling van belanghebbende, dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld omdat Staatsbosbeheer en andere eigenaren in de Heide 'F' korting krijgen van 50%, verwerpt het Hof omdat die aanslagen niet door dit waterschap zijn opgelegd maar door Waterschap E.
4.4. Voor het geval belanghebbende met zijn opmerkingen over de stuw in de G en H heeft bedoeld te klagen over de wijze waarop het Waterschap P zijn taak uitoefent, gaat het Hof aan die grief voorbij, omdat het Hof niet de bevoegdheid heeft, zulks te beoordelen.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te bepalen dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J.Th. Simons, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 28 november 2002
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 november 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.