ECLI:NL:GHSHE:2002:AE9820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200200188
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schone lei en de looptijd van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, ging het om een hoger beroep van X. tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. X. had verzocht om de beëindiging van de schuldsanering met verlening van een schone lei. De rechtbank had eerder geoordeeld dat X. tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot de beëindiging van de regeling zonder schone lei. X. was van mening dat hij wel aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen schone lei zou krijgen. Het hof oordeelde dat, indien de schuldsaneringsregeling niet tussentijds werd beëindigd, de schone lei niet zonder nieuwe zwaarwegende omstandigheden kon worden onthouden. Het hof stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en besloot dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend werd, zonder toepassing van artikel 358 lid 2 F. Dit arrest benadrukt het belang van de schone lei in het kader van de schuldsanering en de voorwaarden waaronder deze kan worden verleend.

Uitspraak

hof 's-Hertogenbosch
Arrest
In de zaak in hoger beroep van:
X.,
Wonende te P.,
appellant,
procureur mr. M.A.J. Kemps.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het op 9 april 2202 door de rechtbank te 's-Hertogenbosch gewezen arrest, waarvan de inhoud bij X. bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepsschrift, ingekomen ter griffie op 15 april 2002, heeft X. verzocht om vermeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsanering te beëindigen met verlening van een schone lei.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2002. Bij die gelegenheid zijn X. en zijn procureur gehoord.
De bewindvoerder is behoorlijk opgeroepen maar is -met kennisgeving- niet verschenen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen met de inhoud van:
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 19 maart 2002;
een brief van de bewindvoerder van 1 mei 2002.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Bij vonnis van voormelde rechtbank van 29 maart 1999 is de schuldsaneringsregeling op X. van toepassing verklaard. Bij vonnis van die rechtbank van 19 december 2001 heeft de rechtbank het saneringsplan vastgesteld, waarbij de termijn van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op vier jaren, derhalve tot 29 maart 2003. Na daartegen door X. ingesteld hoger beroep is dat vonnis bij arrest van dit hof van 5 februari 2002 vernietigd voor zover daarbij de termijn van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op een langere termijn dan drie jaren, te rekenen vanaf 29 maart 1999. Bij brief van 13 februari 2002 is X. opgeroepen tegen de zitting van 19 maart 2002 in verband met de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Op 11 maart 2002 heeft de rechter-commissaris aan de rechtbank verslag uitgebracht en haar geadviseerd geen 'schone lei' te verlenen.
Ter terechtzitting van 19 maart 2002 heeft de rechtbank haar beslissing aangehouden om X. in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken met de bewindvoerder een redelijke nabetaling aan de boedel vast te stellen.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling beëindigd. De rechtbank was van oordeel dat X. toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en heeft de schuldsaneringsregeling daarom beëindigd zonder 'schone lei'.
Daartegen komt X. op.
4.2. X. is van mening dat hij wel aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan en dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarin zijn tekortschieten heeft bestaan.
4.3. Uitgangspunt dient te zijn dat, tegenover het uitzicht om een schone lei verder te kunnen gaan, van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moeten worden gevergd om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen in het belang van de schuldeisers (MvT, Kamerstukken II 1992/93,22 969, nr.3 blz.6).
4.4. Blijens het daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandelinge in eerste aanleg onder meer verklaard dat X. gedurende de loop van de schuldsaneringregeling steeds eerlijk en open is geweest in zijn activiteiten en dat hij het niet juist vindt om hem na drie jaar een 'schone lei' te onthouden. De bewindvoerder heeft de rechtbank voorgesteld te kijken naar een alternatief. Vervolgens heeft de rechtbank de bewindvoerder er op gewezen, dat zij X. die kans al heeft geboden door de schuldsaneringsregeling te verlengen, maar die kans door het arrest van dit hof (5 februari 2002) verloren is gegaan.
4.5. Naar het oordeel van het hof had de rechtebank in haar vonnis van 19 decembern 2001 op basis van datgene wat in dat vonnis ten nadele van de schuldenaar wordt overwogen wellicht h=kunnen concluderen tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Tot die conclusie is zij evenwel niet gekomen; integendeel: in dat vonnis heeft zij overwogen dat niet is gebleken dat zich één van de gronden voor beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling voordoet.
4.6. Bij arrest van 5 februari 2002 kwam het hof tot het oordeel dat de rechtbank in haar vonnis van 19 december 2001 in strijd met het bepaalde bij artikel 343 lid 2 F de duur van de schuldsaneringsregeling op vier jaren heeft vastgesteld. Aangezien de saniet gedurende een substantieel gedeelte van de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet de beschikking had gehad over een inkomen dat per saldo na aftrek van de bijdrage aan de boeldel uitstijgt boven de beslagvrije voet, was een verlenging van de termijn van drie jaar wettelijk niet mogelijk.
4.7. Naar het oordeel van het hof is er sinds het vonnis van de rechtbank van 19 december 2001 in geen enkel opzicht gebleken van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, d en e F.
4.8. Onder deze omstandigheden gaat naar het oordeel van het hof niet aan om na ommekomst van de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling van drie jaren bij beëindiging van de regeling de schuldenaar een 'schone lei' als bedoeld in artikel 358 lid 1 te onthouden.
4.9. het hof overweegt verder nog als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2002 heeft de bewindvoerder nog geopperd om de schuldenaar nog een afbetaling te laten verrichten, zodat alsnog een 'schone lei' kan worden verleend.
De rechtbank heeft in eerste instantie de beslissing twee weken aangehouden om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken met de bewindvoerder een redelijke nabetaling aan de boedel vast te stellen.
Op 2 april 2002 heeft de bewindvoerder schriftelijk medegedeeld dat hij na afloop van de ziting van 19 maart 2002 de schuldenaar heeft geadviseerd om een bedrag van €5.445,36 alsnog aan de boedel bij te dragen, hetgeen zou hebben kunnen worden bespaard indien de schuldsaneringsregeling nor een jaar zou hebben doorgelopen.De schuldenaar heeft daarop voorgesteld €2.382,35 in de boedel te (doen) storten indien de 'schone lei' ook daadwerkelijk wordt verleend. Volgens de schuldenaar was dit bedrag het maximale bedrag wat hij nog van zijn familie zou kunnen lenen.
De rechtebank heeft in het vonnis van 9 april 2002 hierover overwogen, dat het voorstel van de schuldenaar onvoldoende is en de medewerking van de schuldenaar in de schuldsaneringsregeling niet, zoals de schuldenaar kennelijk veronderstelt, aan voorwaarden kan worden verbonden, doch dat de inspanningsverplichting (en derhalve ook een nabetaling ter zake op de valreep) onvoorwaardelijk behoort te zijn.
Het hof deelt dit standpunt van de rechtbank in geen enkel opzicht. Door een betaling te eisen van een omvang als uiteindelijk door de bewindvoerder voorgesteld wordt de duur van de schuldsaneringsregeling in strijd met het arrest van 5 februari 2002 toch feitelijk opgerekt tot 4 jaar. Voorts lijkt het vanzelfsprekend dat als toch een betaling van de schuldenaar zou kunnen worden geëist, daaraan het gevolg van een 'schone lei' wordt verbonden.
4.10 De grieven slagen op grond van het vorenstaande. Er dient derhalve te worden beslist als na te melden.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt het op 9 april 2002 door de rechtbank te 's-Hertogenbosch gewezen vonnis,
opnieuw rechtdoende:
beëindigd de toepassing van de schuldsaneringsregeling op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, zonder dat sprake is van toepassing van artikel 358 lid 2 F.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Teeffelen, Smeets en Vlaardingerbroek en uitgesproeken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 mei 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.