ECLI:NL:GHSHE:2002:AE9344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0100013 / HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Feith
  • A. de Kok
  • M. de Groot-van Dijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake exploitatieovereenkomst tussen horecagelegenheid en speelautomatenbedrijf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma Brasserie De Bout VOF tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De Bout is in beroep gekomen tegen een vonnis waarin de rechtbank oordeelde dat de exploitatieovereenkomst met Discomat VOF niet onredelijk bezwarend was en dat de opzegging van de overeenkomst niet tijdig was gedaan. De Bout had in haar memorie van grieven drie grieven aangevoerd, met als doel het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de vorderingen van Discomat af te wijzen.

De exploitatieovereenkomst, gesloten op 23 december 1992, hield in dat Discomat speelautomaten plaatste in de horecagelegenheid van De Bout, waarbij de opbrengsten werden verdeeld. De overeenkomst werd stilzwijgend verlengd voor vijf jaar, tenzij deze tijdig werd opgezegd. De Bout heeft de overeenkomst opgezegd, maar het hof oordeelde dat deze opzegging te laat was en dat de opzegtermijn niet in acht was genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bepalingen van de overeenkomst niet in strijd waren met de Mededingingswet.

Het hof heeft de grieven van De Bout verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De Bout werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige opzeggingen en de geldigheid van contractuele bepalingen in het kader van mededingingsrecht.

Uitspraak

typ. SK/MC
rolnr. C0100013/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 23 april 2002,
gewezen in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma BRASSERIE DE BOUT VOF, gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats app.], gemeente [gemeente],
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
procureur: mr F.W.H. Weelen,
- t e g e n -
1. de vennootschap onder firma DISCOMAT VOF,
gevestigd te [vestigingsplaats geïnt.],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
procureur: mr B.A. van Mens,
op het hoger beroep van appellanten (tezamen te noemen De Bout) tegen het tussenvonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 september 2000, onder rolnr. 31460/HAZA 98-2605 gewezen tussen geïntimeerden (tezamen te noemen Discomat) als eisers en De Bout als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg
In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank aan Discomat bewijs opgedragen van de hoogte van de door haar geleden schade.
2. Het geding in hoger beroep
De Bout is bij exploit van 15 november 2000 tijdig van voormeld vonnis in beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft zij daartegen drie grieven aangevoerd, met conclusie dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van Discomat alsnog zal afwijzen en een aantal primair en subsidiair geformuleerde verklaringen voor recht zal afgeven, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
Discomat heeft de grieven bestreden en bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, waarvan beroep, met veroordeling van De Bout in de kosten in beide instanties.
De Bout heeft daarna nog een akte genomen en een productie overgelegd. Tevens heeft De Bout een originele verklaring van de heer [A] van 24 mei 2001 ter griffie van het hof gedeponeerd. Discomat heeft een antwoordakte genomen.
Daarna hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De eerste grief luidt, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat De Bout onvoldoende heeft gesteld om art. 2 lid 2 van de exploitatieovereenkomst als onredelijk bezwarend aan te merken, en in grief 2 maakt De Bout er bezwaar tegen dat de rechtbank niet is ingegaan op haar stelling dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan een beroep op art. 2 lid 2 van de exploitatieovereenkomst.
Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de exploitatieovereenkomst niet in strijd is met art. 6 Mededingingswet.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Er zijn geen grieven gericht tegen de vaststelling door de rechtbank van de vaststaande feiten in r.o. 1 van het vonnis waarvan beroep. Ook het hof gaat van die feiten uit.
Kort samengevat handelt deze zaak over het volgende.
Discomat en De Bout hebben op 23 december 1992 een exploitatieovereenkomst (verder: de overeenkomst) gesloten, op grond waarvan Discomat twee speelautomaten heeft geplaatst in de horecagelegenheid van De Bout. Partijen verdeelden de opbrengst van de automaten bij helfte. Op grond van de bepalingen van de overeenkomst werd deze per 1 april 1993 aangegaan voor 5 jaar. De overeenkomst werd steeds stilzwijgend voor 5 jaar verlengd, tenzij deze tenminste een jaar voor de einddatum bij aangetekende brief werd opgezegd (art. 2 lid 2). De Bout verplichtte zich gedurende de looptijd geen andere speelautomaten dan die van Discomat in haar bedrijf te [Vestiginsplaats app.] te plaatsen of te exploiteren (art. 4 lid 2). De mede-exploitant, in casu De Bout, kan zonder ingebrekestelling in verzuim komen. In geval van wanprestatie kan de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst als ontbonden worden beschouwd en wordt een boete van f 250,-- per dag verbeurd, naast de verplichting tot volledige schadevergoeding.
Op 28 maart 1998 heeft [bureau A], een horeca-adviesbureau, namens De Bout de overeenkomst bij gewone brief per direct, doch uiterlijk per 1 april 1998, opgezegd. Op 7 april 1998 heeft Discomat geconstateerd dat De Bout andere speelautomaten dan die van Discomat heeft geplaatst en exploiteert. Discomat heeft De Bout op 8 april 1998 gesommeerd tot nakoming, bij gebreke waarvan de overeenkomst per 1 mei 1998 als ontbonden zal worden beschouwd.
Bij openbaar besluit van 16 september 1999 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit de aanvraag van de VAN Speelautomaten Branche Organisatie (verder te noemen VAN) om ontheffing in de zin van art. 17 Mededingingswet (Mw) afgewezen omdat art. 6 Mw niet op de aangemelde regelingen, waaronder een model-exploitatieovereenkomst, van toepassing is. De modelexploitatieovereenkomst verschilt, voor zover hier van belang, alleen in zoverre van de onderhavige overeenkomst tussen Discomat en De Bout dat de modelovereenkomst een opzegtermijn kent van drie maanden en dat in de modelovereenkomst het aantal jaren waarvoor de overeenkomst wordt aangegaan is opengelaten. De exclusiviteitsbepaling in art. 4 van de onderhavige overeenkomst is identiek aan de bepaling in de modelovereenkomst. Een exclusiviteitsclausule van maximaal vijf jaar levert volgens de directeur-generaal van de NMa gelet op de omstandigheden van de relevante markt geen mededingingsbeperking op.
4.2. Discomat stelt zich op het standpunt dat De Bout wanprestatie heeft gepleegd en dat de overeenkomst is ontbonden per 1 mei 1998. Zij vordert (na verbetering van eis) schadevergoeding wegens gederfde winst over de periode 1 april 1998 tot 1 april 2003 ad f 300.000,-- excl. BTW en de contractuele boete van f 250 per dag van 1 april 1998 tot 1 mei 1998, vermeerderd met wettelijke rente.
De Bout heeft zich hiertegen verweerd met de stelling dat zij bij brief van 28 maart 1998 en al eerder bij brief van 18 september 1997 tijdig tegen 1 april 1998 heeft opgezegd en subsidiair dat art. 4 lid 2 van de overeenkomst in strijd is met art. 6 Mededingingswet en dus nietig is. Art. 2 lid 2, te beschouwen als onderdeel van algemene voorwaarden, is volgens De Bout op grond van de zgn. reflexwerking onredelijk bezwarend en vernietigbaar zodat de vernietiging wordt ingeroepen. Subsidiair stelt De Bout dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staat dat Discomat geen beroep op de termijn van art. 2, lid 2 van de overeenkomst doet. Meer subsidiair betwist De Bout de door Discomat gestelde gederfde winst en verzoekt zij matiging van de contractuele boete aangezien naar zij stelt de billijkheid dat klaarblijkelijk eist.
4.3. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis het beroep van De Bout op vernietigbaarheid van art. 2 lid 2 van de overeenkomst verworpen aangezien er in dit geval geen aanleiding is voor het toepassen van reflexwerking van art. 6:233 e.v. BW en de bepaling bovendien niet onredelijk bezwarend is. Ook het beroep op art. 6 Mw heeft de rechtbank verworpen. Discomat is vervolgens in de gelegenheid gesteld bewijs van haar schade te leveren.
4.4. In de conclusie van de memorie van grieven heeft De Bout voor het eerst een vordering in reconventie ingesteld. Daarin is De Bout echter, gelet op het bepaalde in art. 353 lid 1 Rv, niet ontvankelijk.
4.5. Met de eerste grief komt De Bout op tegen de verwerping door de rechtbank van de gestelde reflexwerking en het onredelijk bezwarende karakter van art. 2 lid 2 van de overeenkomst.
Dit artikellid regelt de stilzwijgende verlenging van de overeenkomst met (in casu) vijf jaar en de opzegtermijn van een jaar.
De Bout heeft de overeenkomst opgezegd bij brief van 28 maart 1998, van welke brief Discomat de ontvangst niet heeft betwist. Deze - bovendien niet aangetekend verzonden - brief, drie dagen voor het aflopen van de termijn, kan in geen geval als een tijdige opzegging worden aangemerkt. De contractuele opzegtermijn van een jaar daargelaten, heeft De Bout zelf de door de VAN in de model-exploitatieovereenkomst gehanteerde opzegtermijn van drie maanden als "de norm" aangemerkt. Ook een dergelijke termijn heeft zij echter bij lange na niet in acht genomen.
De Bout beroept zich daarnaast op een (eveneens niet aangetekend verzonden) brief van [bureau A] namens haar van 18 september 1997, waarin staat dat De Bout het contract met ingang van 1 april 1998 wenst te beëindigen. Discomat ontkent echter dat zij deze brief heeft ontvangen. De Bout heeft wel een verklaring van [heer A] van [bureau A] overgelegd, waarin deze bevestigt dat de brief is verstuurd, maar gelet op het bepaalde in art. 3:37 lid 3 BW gaat het erom of Discomat de brief heeft ontvangen. Dat is niet gebleken en niet door De Bout te bewijzen aangeboden, zodat niet kan worden aangenomen dat de brief door Discomat is ontvangen.
De overeenkomst is dus, wat er ook zij van reflexwerking en onredelijke bezwarendheid, in elk geval te laat opgezegd zodat de opzegging geen effect heeft gehad.
De eerste grief is daarmee verworpen.
4.6. Op zichzelf is juist, dat de rechtbank het beroep van De Bout op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet afzonderlijk heeft behandeld.
Naar het oordeel van het hof heeft De Bout echter, zeker nu geen acht kan worden geslagen op de gestelde brief van 18 september 1997, onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat het onder de gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat Discomat De Bout aan de - of aan enige opzegtermijn wil houden. Het hof verwijst hierbij ook naar hetgeen in r.o. 4.5 is overwogen.
Ook de tweede grief wordt verworpen.
4.7. De onderhavige overeenkomst dateert van december 1992, terwijl de Mededingingswet met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden.
Op grond van art. 100 lid 1 Mw heeft de Mw ten aanzien van vóór 1 januari 1998 gesloten overeenkomsten een uitgestelde werking tot 1 april 1998. Daarna is de wet echter ook op deze overeenkomsten van toepassing.
4.7.1. Artikel 6 Mw verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt beperkt.
Uit het in r.o. 4.1 genoemde besluit van de directeur-generaal van de NMa van 16 september 1999 met betrekking tot de model-exploitatieovereenkomst van de VAN, punt 52, kan worden afgeleid dat deze van oordeel is dat dergelijke overeenkomsten niet de strekking hebben de mededinging te beperken. Het hof sluit zich bij dat oordeel aan.
De vraag rijst vervolgens of de overeenkomst wel dat gevolg heeft. Vereist is dan, dat de mededingingsbeperking merkbaar is.
De directeur-generaal van de NMa is bij zijn beoordeling van de modelovereenkomst op dit punt ervan uitgegaan dat de gemiddelde contractsduur bij overeenkomsten voor bepaalde tijd vijf jaar is. Dat is ook in de overeenkomst tussen Discomat en De Bout vastgelegd.
De directeur-generaal van de NMa is van oordeel, dat een exclusiviteitsbeding voor vijf jaar de toegang voor nieuwe toetreders tot de relevante markt niet belemmert, zodat er geen sprake is van mededingingsbeperking.
Bij dat oordeel is uitgegaan van een opzegtermijn in de modelovereenkomst van drie maanden, terwijl de opzegtermijn in de overeenkomst tussen Discomat en De Bout een jaar beloopt. Het hof is van oordeel dat deze langere opzegtermijn echter geen overwegend verschil maakt bij de beoordeling van de vraag of de overeenkomst een mededingingsbeperkend gevolg heeft. De mede-exploitant is bij een langere opzegtermijn niet langer gebonden aan zijn leverancier, al dient hij wel oplettend te zijn. Uit het uitgebreide en onderbouwde besluit van de directeur-generaal van de NMa blijkt echter niet dat aan de duur van de opzegtermijn een doorslaggevende betekenis is toegekend terwijl aan het aspect van de opzegtermijn geen enkele speciale overweging is gewijd.
Het hof sluit zich mitsdien ook voor de onderhavige overeenkomst aan bij het oordeel van de directeur-generaal van de NMa.
Dat brengt mee dat ook de derde grief wordt verworpen.
4.8. Nu alle grieven falen zal het vonnis, waarvan beroep, worden bekrachtigd.
De Bout zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
Verklaart De Bout niet ontvankelijk in de in hoger beroep ingestelde vorderingen in reconventie;
Bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 september 2000, onder rolnr. 31460/HA ZA 98-2605 tussen partijen gewezen;
Veroordeelt De Bout in de proceskosten in hoger beroep, voor zover tot op heden aan de zijde van Discomat gevallen en begroot op € 3.630 voor verschotten en € 2.270 voor salaris procureur.
Aldus gewezen door mrs Feith, De Kok en de Groot-van Dijken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 april 2002.