ECLI:NL:GHSHE:2002:AE8962

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0100197
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rothuizen-Van Dijk
  • A. Meulenbroek
  • J. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake eigendom en verkoop van een Mercedes tussen autohandelaar en koper

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een autohandelaar, [appellant], en een koper, [geïntimeerde], met betrekking tot de eigendom van een Mercedes. De zaak is ontstaan na de verkoop van een Mercedes door [appellant] aan [koper A], waarbij [geïntimeerde] de oorspronkelijke eigenaar was. De verkoopovereenkomst werd vernietigd omdat bleek dat de kilometerteller van de Mercedes was geknoeid. [geïntimeerde] had geen vrijwaringsbewijs ontvangen van [appellant], wat leidde tot een rechtszaak waarin [koper A] [appellant] aansprakelijk stelde voor de schade. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft [appellant] veroordeeld tot teruggave van het bedrag van f 15.500 en een schadevergoeding van f 20.000 aan [koper A].

In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, waarin hij betoogde dat de Mercedes op het moment van verkoop niet zijn eigendom was, maar die van [geïntimeerde]. Het hof heeft de getuigenverklaringen van [appellant], zijn vader en oom, alsook die van [geïntimeerde] en [collega B] beoordeeld. Het hof concludeerde dat [appellant] niet in zijn bewijs is geslaagd, omdat de getuigenverklaringen elkaar tegenspraken en er geen bewijs was dat de auto op het moment van verkoop eigendom was van [geïntimeerde].

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van vrijwaringsbewijzen in verkoopovereenkomsten.

Uitspraak

typ. BH
rolnr. C0100197/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 7 mei 2002,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
h.o.d.n. [handelsnaam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr J.N.R.M. Aarts,
t e g e n :
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr L.R.G.M. Spronken,
op het bij dagvaarding van 8 februari 2001 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellant, [appellant], als geopposeerde
en geïntimeerde, [geïntimeerde], als opposant onder zaaknummer 20639/HA ZA 98-0022 gewezen eindvonnis van 10 november 2000.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, het verstekvonnis van 5 december 1997 en de tussenvonnissen van 15 januari 1999 en
15 oktober 1999, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het eindvonnis van 10 november 2000 is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van vijf producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.
[appellant] is autohandelaar. Op 26 februari 1994 heeft hij een Mercedes met kenteken [kentekennummer 1] verkocht aan [koper A] tegen inruil van een Mercedes met kenteken [kentekennummer 2] en betaling van f 15.500,=. Deze overeenkomst is vernietigd nadat was gebleken dat met de kilometerteller van eerstgenoemde Mercedes was geknoeid. Deze Mercedes was afkomstig van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft in verband met de verkoop van zijn Mercedes van [appellant] geen vrijwaringsbewijs ontvangen.
4.2 In een procedure die door [koper A] bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch aanhangig was gemaakt, is [appellant] bij vonnis van 5 december 1997 veroordeeld tot teruggave aan Van de Wetering van het bedrag van
f 15.500,= en tot betaling van f 20.000,= als vergoeding voor de door hem ingeruilde Mercedes, die inmiddels door [appellant] was doorverkocht. [koper A] diende van zijn kant de door hem gekochte Mercedes aan [appellant] terug te geven.
4.3 In deze procedure heeft [appellant] [geïntimeerde] in vrijwaring opgeroepen, stellende dat de Mercedes die hij aan [koper A] heeft verkocht op het moment van die verkoop niet zijn eigendom was, maar eigendom van [geïntimeerde]. Hij heeft deze auto namens [geïntimeerde] aan [koper A] verkocht, aldus [appellant].
4.4 Bij genoemd vonnis van 5 december 1997 heeft de rechtbank [geïntimeerde] in de vrijwaringszaak bij verstek veroordeeld tot betaling aan [appellant] van hetgeen waartoe deze in de hoofdzaak ten behoeve van [koper A] is veroordeeld. Hiertegen is [appellant] in verzet gekomen. Bij tussenvonnis van 15 oktober 1999 heeft de rechtbank [appellant] toegelaten zijn stelling dat hij de Mercedes van [geïntimeerde] namens deze verkocht, te bewijzen.
Bij eindvonnis van 10 november 2000 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] in dit bewijs niet is geslaagd. Op grond hiervan heeft de rechtbank het verstekvonnis in de vrijwaringszaak van 5 december 1997 vernietigd en de vordering van [appellant] afgewezen.
4.5 Tegen dit eindvonnis richten zich de grieven van [appellant]. Deze hebben betrekking op de waardering van het geleverde bewijs en de daarop gebaseerde beslissingen. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.6 [appellant] heeft in verband met de hem verstrekte bewijsopdracht naast zichzelf zijn vader, [vader appellant], en zijn oom, [oom appellant], als getuigen doen horen. In contra-enquête zijn [geïntimeerde] en een collega van hem, [collega B], gehoord. Deze bewijsopdracht is in hoger beroep niet bestreden, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
4.7 [appellant] heeft als getuige verklaard, kort gezegd, dat hij de auto van [geïntimeerde] via [collega B] in consignatie heeft ontvangen, dat vervolgens [koper A] zich als koper aandiende en dat [appellant] van hem f 27.000,= voor de auto kon krijgen. Met dit bedrag is [geïntimeerde] via [collega B] akkoord gegaan, waarna [collega B] de papieren aan [appellant] heeft gegeven. [appellant] heeft daarop de auto aan [koper A] geleverd, die de koopprijs heeft betaald, waarna [appellant] de f 27.000,=
aan [collega B] heeft afgedragen.
Hij verklaart verder dat hij op advies van zijn advocaat door zijn oom een verklaring op naam van [geïntimeerde] heeft laten opstellen waarin de gang van zaken wordt bevestigd (verklaring van 12 september 1995, prod. 1 c.v.a. in opp.). Deze verklaring heeft hij via [collega B] door [geïntimeerde] laten ondertekenen, aldus [appellant].
Getuige L.L. [appellant] verklaart, kort gezegd, dat de auto niet op de voorraadlijst voorkwam.
Getuige [oom appellant] verklaart dat hij de verklaring van
12 september 1995 voor zijn neef heeft opgesteld en dat hij er bij was toen [collega B] de verklaring terugbracht en erbij zei dat [geïntimeerde] deze had ondertekend.
4.8 Volgens getuige [collega B] heeft [appellant] de auto (mede) via hemzelf van [geïntimeerde] gekocht en is er geen sprake geweest van bemiddeling door [appellant], maar van verkoop aan hem. De verklaring van 12 september 1995 heeft hij niet eerder gezien. Hij betwist dat hij door [appellant] is benaderd om een dergelijke verklaring te tekenen of door [geïntimeerde] te laten tekenen en dat hij zo'n verklaring aan [appellant] heeft afgegeven.
Ook [geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat de auto (mede) via [collega B] aan [appellant] is verkocht en dat er geen sprake is geweest van bemiddeling. De verklaring van 12 september 1995 heeft hij eerst tijdens de procedure gezien; de handtekening erop is absoluut niet van hem, aldus [geïntimeerde].
4.9 Bij memorie van grieven heeft [appellant] overgelegd een opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer met alle kentekens van zijn bedrijfsvoorraad in de periode van 1 januari 1994 tot 24 januari 2001 en overzichten uit zijn boekhouding betreffende de aankoop, verkoop en kostprijzen van auto's in 1994. Hij wijst erop dat de Mercedes met kenteken [kentekennummer 1] hier niet op voorkomt, zodat deze niet tot zijn bedrijfsvoorraad heeft behoord. Verder wijst hij erop dat [geïntimeerde] volgens eigen zeggen geen vrijwaringsbewijs van [appellant] heeft ontvangen. Ten slotte acht hij, anders dan de rechtbank, de verklaring van
12 september 1995 wél van belang. Volgens hem komt aan
de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [collega B] daarover geen enkele waarde toe, zodat aangenomen moet worden dat de verklaring door [geïntimeerde] is ondertekend. [appellant] acht zich wel geslaagd in het gevraagde bewijs.
[geïntimeerde] betwist een en ander.
4.10 Het hof overweegt hierover het volgende.
Ook indien ervan uitgegaan zou moeten worden dat de Mercedes met kenteken [kentekennummer 1] niet in de bedrijfsvoorraad opgenomen is geweest, betekent dat niet dat deze ten tijde van de verkoop aan [koper A] eigendom was van [geïntimeerde]. Aan de verklaring van getuige [vader appellant],
die hierop betrekking heeft, en aan de thans overgelegde stukken kan dan ook op zich geen bewijs worden ontleend met betrekking tot de eigendom van de auto op dat moment. Het is immers niet uitgesloten te achten dat [appellant] een auto in eigendom had die niet in de administratie van zijn bedrijfsvoorraad voorkomt.
Het hof merkt in dit verband nog op dat niet is gesteld of gebleken dat de door [Koper A] ingeruilde en door [appellant] doorverkochte Mercedes met kenteken [kentekennummer 2] wel in die stukken voorkomt, terwijl een verklaring voor het ontbreken van een vermelding van die auto daarin ontbreekt.
4.11 Hetgeen [oom appellant] en [appellant] hebben verklaard over de verklaring van 12 september 1995 wordt uitdrukkelijk weersproken door [collega B] en [geïntimeerde]. Hetgeen [oom appellant] en [appellant] hierover verklaren houdt geen waarneming van het ondertekenen in dan wel enige mededeling van [geïntimeerde] daarover. Het hof ziet verder in hetgeen [appellant] naar voren brengt over de waarde van de getuigenverklaringen van [collega B] en [geïntimeerde] geen grond om deze buiten beschouwing te laten. Op details zijn er verschillen tussen de verklaringen aan te wijzen, maar met betrekking tot de hoofdzaken sluiten zij op elkaar aan. Voor wat betreft de verklaring van 12 september 1995 is er in ieder geval in het geheel geen verschil tussen beide verklaringen.
4.12 Door [appellant] is erop gewezen dat aan [geïntimeerde] geen vrijwaringsbewijs is verstrekt. Op zich is dat juist, maar dat gegeven draagt niet bij tot het gevraagde bewijs nu verkoop van een auto ook zonder het verstrekken van een vrijwaringsbewijs kan geschieden. Het feit dat geen vrijwaringsbewijs is verstrekt bewijst dus niet dat de auto niet is verkocht.
4.13 Voor het overige staat de verklaring van [appellant] ten aanzien van de eigendom van de auto op zich zelf, terwijl aan zijn verklaring ingevolge artikel 213 (oud) Rv. geen bewijskracht toekomt nu deze niet strekt tot aanvulling van onvolledig bewijs. Bovendien wordt zijn verklaring op dit punt uitdrukkelijk weersproken door de getuigenverklaringen van [collega B] en [geïntimeerde].
4.14 Een en ander leidt tot de slotsom dat [appellant] er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren; nader bewijs is door hem niet aangeboden. Dit brengt mee dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 november 2000 (zaaknummer 20639/HA ZA 98-0022), waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 417,48 aan verschotten en op € 772,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Sterk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 mei 2002.