ECLI:NL:GHSHE:2002:AE7289

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/00054
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting na overlijden

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 26 juli 2002 uitspraak gedaan in het beroep van X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De zaak betreft de aftrekbaarheid van een bedrag van fl. 1.333,= als buitengewone lasten in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, na het overlijden van de moeder van de belanghebbende. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 juli 2002, waarbij zowel de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren.

De belanghebbende betoogde dat de Inspecteur ten onrechte het bedrag van fl. 1.333,= niet als buitengewone lasten heeft toegelaten. De discussie concentreerde zich rond de vraag of een uitkering van fl. 4.000,= uit een verzekeringspolis van A Stichting als een bijzondere vergoeding voor begrafeniskosten moet worden aangemerkt, of als een kapitaaluitkering. Het Hof oordeelde dat de uitkering moet worden gezien als een bijzondere vergoeding ter dekking van de begrafeniskosten, en niet als een kapitaaluitkering.

Daarnaast beroept de belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een vergelijkbare situatie van zijn zwager. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet met succes kon aanvoeren dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de Inspecteur had aangetoond dat de aangiften van belastingambtenaren apart worden behandeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde eveneens, omdat dit enkel betrekking heeft op de relatie tussen de belanghebbende en de Inspecteur.

Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de Inspecteur en oordeelde dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. De proceskosten werden niet toegewezen, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken een schriftelijk verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 99/00054
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) gedane uitspraak van 17 november 1998 op het bezwaarschrift betreffende de aan de belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 12 juli 2002 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 juli 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. In geschil is of de Inspecteur terecht een bedrag van fl. 1.333,= niet als buitengewone lasten ter zake van het overlijden van de moeder van de belanghebbende, in de zin van artikel 46, eerste lid, aanhef, onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964), in aftrek heeft toegelaten bij de belanghebbende, op grond van de reden dat deze lasten voor een bedrag van fl. 1.333,= niet op hem zouden drukken. Daarbij staat de vraag centraal of de met twee andere erfgenamen gedeelde uitkering van fl. 4.000,= uit de verzekeringspolis van de A Stichting, aangemerkt dient te worden als een bijzondere vergoeding ter dekking van de kosten van de uitvoering van de begrafenis van de moeder van de belanghebbende, zoals de Inspecteur stelt, dan wel dat dit bedrag als een kapitaaluitkering ter zake van het overlijden van de moeder van de belanghebbende dient te worden aangemerkt, zoals de belanghebbende stelt.
2. Verder beroept de belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel omdat, zo stelt de belanghebbende, zijn zwager, wiens aangifte door dezelfde ambtenaar was behandeld als die van de belanghebbende, op het punt van de buitengewone lasten ter zake van het overlijden van zijn schoonmoeder geen rekening behoefde te houden met de uitkering uit de verzekeringspolis van A ten bedrage van fl. 1.333,34.
3. Gelet op artikel 1 van de Algemene voorwaarden behorende bij de verzekeringspolis van A Stichting, waarin de doelstelling van A Stichting als volgt staat omschreven: "Het zorgvuldig verzorgen of doen verzorgen van begrafenissen en crematies", en artikel 2, waarin deelnemer wordt omschreven als "degene wiens begrafenis of crematie door of vanwege de A Stichting dient te worden verzorgd", is het Hof van oordeel dat de uitkering aan de belanghebbende uit de verzekeringspolis bij de A Stichting niet, zoals de belanghebbende stelt, gezien moet worden als een kapitaaluitkering ter zake van overlijden, die los staat van (de dekking van) de kosten van de uitvoering van de begrafenis van de moeder van de belanghebbende, maar als een bijzondere vergoeding ter dekking van de kosten van de uitvoering van de begrafenis van de moeder van de belanghebbende, zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 15 juli 1986, nummer 23 413, en van 15 juli 1986, nummer 23 800, onder meer gepubliceerd in BNB 1986/298 respectievelijk 1986/299 en in punt 1 van de resolutie van 1 juli 1987, BNB 1987/256. De overige artikelen van de Algemene voorwaarden doen aan dit oordeel niet af.
4.1. De Inspecteur heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd weersproken, dat de aanslag van de zwager van de belanghebbende door dezelfde ambtenaar zou zijn geregeld; wel heeft de Inspecteur erkend dat aangiften van belastingambtenaren apart worden bewaard en geregeld, doch niet door één en dezelfde persoon. Nu de belanghebbende slechts één geval noemt, waarin geen rekening is gehouden met de uitkering uit de verzekeringspolis van A, kan de belanghebbende, gelet op de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 16 december 1998, nummer 32 683, onder meer gepubliceerd in BNB 1999/166, en van 23 november 2001, nummer 34 766, BNB 2002/79, zich niet met vrucht op schending van het gelijkheidsbeginsel beroepen.
4.2. De belanghebbende beroept zich op omstandigheden, die zich hebben voorgedaan tussen de zwager van de belanghebbende en de Inspecteur. De belanghebbende beroept zich, naar het Hof verstaat, hiermede op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep faalt, omdat voor een beroep op het vertrouwensbeginsel, gelet op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 14 juli 2000, nummer 35 549, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/343, slechts van belang zijn de omstandigheden die zich voordoen tussen de belanghebbende en de Inspecteur.
5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur derhalve terecht een bedrag van fl. 1.333,=, uitgekeerd door A Stichting aan belanghebbende, aangemerkt als niet op de belanghebbende drukkende buitengewone lasten ter zake van het overlijden van zijn moeder.
6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dit geval is niet in geschil, dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 26 juli 2002 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 31 juli 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,07.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 68,07 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.