ECLI:NL:GHSHE:2002:AE6779

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01771
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot vliegtoelage

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2002 uitspraak gedaan in het beroep van de belanghebbende, G, tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 juli 2002 te Bergen op Zoom, waar de belanghebbende en de vertegenwoordiger van de Inspecteur, de heer A, aanwezig waren.

De belanghebbende ontving tot 1 juli 1999 een vliegtoelage van categorie B, die lager was dan de vliegtoelage van categorie A. De Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten had in brieven van 5 juli en 6 december 1999 aangegeven dat de vliegtoelage was gewijzigd en dat de belanghebbende geen recht had op de hogere beloning van categorie A. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur ten onrechte de ontvangst van een bedrag van fl. 20.000,= niet had belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet Inkomstenbelasting 1964.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op de hogere vliegtoelage en dat de Inspecteur de kosten die de belanghebbende had opgevoerd, zoals voor een koffer en reisverzekering, niet in aftrek had mogen toestaan. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen van fl. 139.120,=. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en werd de Staat der Nederlanden aangewezen als de rechtspersoon die de kosten moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van belastingwetgeving en de voorwaarden waaronder kosten aftrekbaar zijn. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij als gevolg van onjuiste voorlichting door de belastingadministratie schade had geleden, en dat de Inspecteur niet gebonden was aan de door de belanghebbende gestelde onjuistheid in de voorlichting.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 01/01771
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van G te H (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren Middelburg van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de aan hem gezonden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 juli 2002 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer A.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 juli 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 139.120,=;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 93,30 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door deze betaalde griffierecht ad fl. 60,= (€ 27,23).
De gronden
1. In geschil is ten eerste of de Inspecteur ten onrechte de ontvangst van fl. 20.000,= in verband met de gewijzigde vliegtoelage niet heeft belast naar het bijzonder tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet Inkomstenbelasting 1964 (hierna Wet IB 1964). Voorts is in geschil of hij ten onrechte de afschrijvingskosten van een schrijfmachine en een rekenmachine en de kosten inzake een creditcard, koffer en de reis- en ongevallenverzekering niet in aftrek heeft toegestaan.
2.1. De belanghebbende ontving tot 1 juli 1999 een vliegtoelage categorie B. Deze vliegtoelage was ongeveer fl. 500,= bruto lager per maand dan een vliegtoelage categorie A. De Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten schrijft in zijn brief van 5 juli 1999:
"(...) Referte B is met ingang van 1 juli 1999 gewijzigd. Daarmee is nu artikel 36 van referte B de grondslag geworden voor uw vliegtoelage. In dit artikel is bepaald dat de vlieger, die op 1 juli 1999 ten minste 41 jaar oud is en op deze datum ingedeeld was in categorie B op grond van de inkomstenregeling Militairen zoals deze luidde voor 1 juli 1999, ingedeeld blijft in categorie B. (...) Voor u betekent dit dat er met betrekking tot uw aanspraak op een vliegtoelage geen wijzigingen optreden. U heeft dan ook aanspraak op een vliegtoelage categorie B met een waarderingsfactor van 70 punten. (...)"
2.2. De Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten schrijft in zijn brief van 6 december 1999:
"Per 1 juli 1999 is een herziening van het vliegtoelagestelsel van kracht geworden. Deel van deze herziening is de toekenning van vliegtoelage categorie A aan alle vliegers jonger dan 41 jaar. Ik ben mij er van bewust dat met de herziening van het vliegtoelagestelsel vliegers van 41 jaar en ouder behorende tot de huidige categorie B zich miskend kunnen voelen. (...) Ik realiseer mij echter terdege dat het huidige niveau van inzet van de helikopter-, transport- en opleidingsvloot mogelijk is geworden dankzij de inzet en betrokkenheid van in het bijzonder de categorie oudere, ervaren vliegers. Ik heb dan ook besloten mijn waardering voor deze groep vliegers te onderstrepen met een geldelijke beloning ten bedrage van fl. 8.000,= netto."
2.3. Op 1 juli 1999 was de belanghebbende 48 jaar oud. In december 1999 heeft de belanghebbende onder de omschrijving "Beloning, Belast, Te betalen" een bedrag ontvangen van fl. 19.999,95 bruto, dat op de salarisspecificatie van december 1999 is vermeld.
3.1. Ingevolge artikel 57 juncto artikel 31, eerste lid, Wet IB 1964 dienen inkomsten bestaande uit hetgeen genoten wordt ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten doorgaans te worden belast naar het hoge bijzondere tarief van 45%. Gelet op de aangehaalde brieven van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten had de belanghebbende geen recht op vliegtoelage categorie A. Gelet op de brief van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten van 10 mei 2001 is de belanghebbende pas met ingang van 1 januari 2001 ingedeeld in vliegtoelage categorie A met een waarderingsfactor van 85 punten, nadat de Rechtbank te 's-Gravenhage zich over de kwestie had uitgesproken.
3.2. Gelet op de brief van 6 december 1999 is het Hof van oordeel, dat de belanghebbende het bedrag van fl. 8.000,- netto (fl. 19.999,95 bruto) heeft ontvangen ter zake van zijn voor die datum geleverde inzet en betoonde betrokkenheid. Voorts staat vast dat de belanghebbende tot 1 juli 1999 ingedeeld was in categorie B en geen recht had op de bij de categorie A behorende hogere beloning. Het Hof is van oordeel dat het hiervoor genoemde bedrag het karakter heeft van een achteraf vastgestelde en uitbetaalde beloning, waarop de belanghebbende rechtens geen aanspraak had en derhalve niet is genoten ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten in de zin van artikel 31, eerste lid Wet IB 1964 (zie arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 oktober 1976, nr. 18 064, BNB 1979/3, van 4 januari 1989, nr. 25 310, BNB 1989/77 en van 17 juni 1992, nr. 26 777, BNB 1992/295). De brief van 10 mei 2001 doet aan het oordeel niet af, omdat deze brief aan het litigieuze bedrag het karakter van een achteraf vastgestelde en uitbetaalde beloning niet ontneemt, mede gelet op het feit dat in die brief met betrekking tot het litigieuze bedrag wordt opgemerkt dat dit bedrag een gemengd karakter heeft.
4. De belanghebbende beroept zich op de omstandigheid dat de Inspecteur bij de heer H die dezelfde eenmalige inkomst heeft ontvangen wel het bijzondere tarief van 45% heeft toegepast. Nu de belanghebbende slechts één geval noemt en voorts niet is gesteld, dat daarbij het oogmerk van begunstiging een rol heeft gespeeld noch dat sprake is van beleid waarvan ten nadele van de belanghebbende is afgeweken, kan de belanghebbende, gelet op de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 16 december 1998, nummer 32 683, onder meer gepubliceerd in BNB 1999/166, en van 23 november 2001, nummer 34 766, BNB 2002/79, zich niet met vrucht op schending van het gelijkheidsbeginsel beroepen.
5. De belanghebbende beroept zich op de bij het aangifteformulier gevoegde "Toelichting op de aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1999", punt 25b. De juiste toepassing van de wet hoeft niet voor iedere uitlating van de belastingadministratie, waardoor bij een belastingplichtige vertrouwen is gewekt ten aanzien van een door de belastingadministratie te volgen wetstoepassing te wijken.
Wanneer het gaat om uitlatingen die niet als een toezegging of goedkeuring zijn op te vatten doch waarin slechts algemene voorlichting wordt gegeven ter vergemakkelijking van het invullen van een aangiftebiljet, zoals in het onderhavige geval, dient aan het beginsel dat de wet moet worden toegepast in zoverre meer gewicht te worden toegekend dan aan het algemene beginsel van behoorlijk bestuur dat de administratie verwachtingen honoreert welke zij bij een belastingplichtige ten aanzien van een door haar te volgen gedragslijn heeft gewekt en waarop die belastingplichtige zich in redelijkheid tegenover haar mag beroepen, dat in de regel de belastingadministratie door onjuistheden in de voorlichting niet wordt gebonden. Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (zie arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 9 maart 1988, nummer 24 199, onder meer gepubliceerd in BNB 1988/148). Nu het Hof niet gebleken is dat de belanghebbende als gevolg van de door hem gestelde onjuistheid een handeling als hiervoor bedoeld heeft verricht of nagelaten, is de administratie naar het oordeel van het Hof niet aan de door de belanghebbende gestelde onjuistheid in haar voorlichting gebonden.
6. De belanghebbende heeft in zijn aangifte als aftrekbare kost ter zake van inkomsten uit arbeid onder meer opgevoerd:
Koffer: 1/3 van fl. 240,= fl. 80,=;
Reis- en ongevallenverzekering: fl. 105,=;
Creditcard: fl. 50,=.
7. Wat betreft de koffer is het Hof van oordeel dat deze reeds op grond van het bepaalde in artikel 36, eerste lid, sub k, Wet IB 1964 niet als aftrekbare koste in aanmerking kan worden genomen. Kosten komen, op grond van het bepaalde in artikel 35, eerste lid, Wet IB 1964 slechts voor aftrek in aanmerking voor zover zij in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is en voor zover zij meer bedragen dan hetgeen personen die soortgelijke inkomsten niet genieten doch voor het overige in dezelfde omstandigheden als de belastingplichtige verkeren deswege plegen te maken. Naar het oordeel van het Hof geldt voor de kosten ter zake van de reis- en ongevallenverzekering en de creditcard dat dit kosten zijn die door personen in soortgelijke omstandigheden die geen inkomsten zoals de belanghebbende genieten, in gelijke mate worden gemaakt. Derhalve komen deze kosten niet voor aftrek in aanmerking.
8. In zijn aangifte heeft de belanghebbende tevens de volgende kosten opgevoerd:
Computers met toebehoren, printers,
modems tafel: 1/3 x fl. 7.500,= fl. 2.500,=
Schrijfmachine: 1/3 x fl. 450,= fl. 150,=
Rekenmachine: 1/3 x fl. 90,= fl. 30,=
fl. 2.680,=
Drempel fl. 800,=
Fl. 1.880,=
De Inspecteur heeft de kosten ter zake van de schrijfmachine en de rekenmachine niet in aftrek toegelaten wegens het ontbreken van de benodigde bewijsstukken, zijnde de aankoopnota's van deze apparatuur. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de aftrek van deze kosten tevens niet mogelijk is op grond van de omstandigheid dat dit kosten zijn die door personen in soortgelijke omstandigheden die geen inkomsten zoals de belanghebbende genieten, in gelijke mate worden gemaakt.
9. Het Hof acht, gelet op de geloofwaardige verklaring van de belanghebbende tijdens de mondelinge behandeling hieromtrent, aannemelijk dat de belanghebbende in 1999 de voornoemde schrijfmachine en de voornoemde rekenmachine bezat en heeft gebruikt ter verwerving van inkomsten uit arbeid, ondanks dat de belanghebbende geen aankoopnota's van deze apparatuur kan overleggen. Het Hof is van oordeel dat het privégebruik van deze apparatuur tot uitdrukking komt in de drempel van fl. 800,= en dat derhalve het vergelijkingscriterium van artikel 35, eerste lid, Wet IB in deze geen toepassing vindt. Het belastbaar inkomen dient te worden verminderd met fl. 180,= (vergelijk onder meer arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 22 maart 2000, nummer 35 093, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/180* alsmede Eerste Kamer 1989/90, 21 184, nr. 160b).
10. De Inspecteur heeft na het doen van uitspraak op bezwaar alsnog de aanslag ambtshalve verminderd met fl. 12.500,= in verband met verhuiskosten. Reeds om deze reden dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd. Na de ambtshalve vermindering is het belastbaar inkomen vastgesteld op fl. 139.300,=.
11. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk gedeeltelijk aan de zijde van de belanghebbende.
De proceskosten en het griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 3,30 aan reiskosten en € 90,= aan verletkosten.
De omstandigheid dat het beroep gegrond is, brengt met zich dat de Staat der Nederlanden, gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aan de belanghebbende het door deze voor deze zaak betaalde griffierecht ad fl. 60,= (€ 27,23) moet vergoeden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 26 juli 2002 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 31 juli 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 41,00.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 163,50 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.