ECLI:NL:GHSHE:2002:AE6303

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/02273
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en navordering bij exploitatie van coffeeshop met onbetrouwbare administratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2002 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende een belanghebbende die een coffeeshop exploiteerde. De belanghebbende had op 1 april 1997 aangifte gedaan voor een belastbaar inkomen van fl. 7.958, met een winst uit onderneming van fl. 17.298. De Inspecteur voerde echter een boekenonderzoek uit en stelde vast dat de administratie van de belanghebbende niet voldeed aan de wettelijke eisen. Dit leidde tot een navorderingsaanslag van fl. 107.032, met een verhoging van 100% wegens opzet, waarvan 50% werd kwijtgescholden. De belanghebbende betwistte de navorderingsaanslag en de verhoging, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur de verzwegen omzetten naar beste weten had vastgesteld en dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de aanslag onjuist was. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet voldeed aan zijn aangifteverplichtingen en dat de verhoging van 50% passend was. De uitspraak werd gedaan na een mondelinge behandeling waarbij partijen niet tot overeenstemming konden komen. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de navorderingsaanslag en de verhoging.

Uitspraak

BELASTINGKAMER.
Nr. 00/02273
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH.
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK.
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan hem met verhoging opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, aanslagnummer 1, en het bij het vaststellen van die aanslag met betrekking tot die verhoging genomen kwijtscheldingsbesluit.
De mondelinge behandeling.
Deze heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 28 mei 2002 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Aan het slot van de zitting heeft het Hof aangekondigd op 11 juni 2002 mondeling uitspraak te zullen doen en daarbij partijen gewezen op de mogelijkheid de tussen hen levende fiscale geschillen alsnog en voor 11 juni 2002 op te lossen. Partijen hebben het Hof voor 11 juni 2002 schriftelijk bericht dat zij er niet in zijn geslaagd alsnog tot overeenstemming te komen. De in dat verband na de zitting door het Hof van belanghebbende ontvangen correspondentie (met diverse bijlagen) is door het Hof als zijnde buiten de procesorde ingediend aan belanghebbende retour gezonden casu quo buiten beschouwing gelaten behoudens voor zover daarin werd bericht dat geen compromis was bereikt.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 11 juni 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
1. Belanghebbende, alleenstaand, heeft op 1 april 1997 met een zogeheten O-biljet aangifte gedaan voor het onderhavige jaar van een belastbaar inkomen van fl. 7.958,--. Daarin werd als winst uit onderneming ter zake van de exploitatie van coffeeshop "Q" te Y (hierna: de coffeeshop) een winst aangegeven van fl. 17.298,=.
De primitieve aanslag is, rekening houdend met een for-dotatie ten bedrag van fl. 1.990,--, opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 5.968,--.
2. De Inspecteur heeft in 1998 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1994 tot en met 1996. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de Inspecteur voor wat betreft het onderhavige jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van
fl. 107.032,--, met toepassing van een verhoging van de nagevorderde belasting met 100%, waarvan de Inspecteur bij besluit 50% heeft kwijtgescholden. De correctie ten opzichte van het bij de primitieve aanslag vastgestelde belastbare inkomen bestond hoofdzakelijk uit een correctie op de winst uit onderneming ten bedrage van
fl. 98.009,--. Bij uitspraak op het bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit gehandhaafd.
3. Per 1 januari 1994 heeft belanghebbende via een driepartijenovereenkomst met de gemeente Y middels een bruikleenovereenkomst de exploitatie van de coffeeshop overgenomen van een ander; belanghebbende is vanaf 1 januari 1994 en zo ook in het onderhavige jaar aan te merken als ondernemer in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. In de coffeeshop worden softdrugs en versnaperingen (drank en snoep) verkocht. De voor de verkoop bestemde softdrugs worden in zogeheten gripzakjes verpakt, als wel verwerkt in voorgedraaide joints die kant en klaar worden verkocht.
4. In het rapport van 15 december 1999 van het onder 2. genoemde boekenonderzoek bij belanghebbende komt het volgende naar voren:
- belanghebbende heeft geen enkele vorm van administratie bijgehouden; naar eigen zeggen belde hij elke avond de dagomzet door naar de boekhouder;
- de omzet werd bepaald door het tellen van het in de kassala aangetroffen geld;
- in het tabellarisch kasboek werd eens per maand een omzetbedrag genoteerd. De uitgaven werden eens per kwartaal ingeschreven;
- enige vorm van kascontrole is door belanghebbende nooit toegepast;
- in de periode waarover het onderzoek zich uitstrekte zijn meerdere inkoopfacturen met betrekking tot softdrugsbenodigdheden (gripzakjes) niet in de administratie opgenomen. Deze inkoopfacturen zijn verkregen middels een derdenonderzoek bij de leverancier;
- van de omzet en inkoop van softdrugs werd in 1994 niets genoteerd;
- vanaf 1995 zijn er afgeronde bedragen voor winst op softdrugs opgenomen in het kasboek;
- de privé-opnamen werden door de boekhouder bepaald en zijn sluitpost;
- bij de uitwerking van de jaarstukken hanteert de boekhouder een bruto-brutosysteem waarbij de op aangifte afgedragen omzetbelasting tot de kosten gerekend wordt;
- de privé-opnamen voor 1996 bedragen volgens de boekhouding
fl. 17.375,= of te wel circa fl. 1.448,= per maand. Bij de aan het boekenonderzoek voorafgaande bespreking heeft belanghebbende verklaard dat hij volledig leeft van de privé-opnamen uit de zaak, dat alleen al de huur voor zijn privé-woning circa fl. 800,= per maand bedraagt en dat hij ten minste fl. 1.200,= tot fl. 1.500,= per maand nodig heeft om zijn privé-uitgaven te bekostigen.
5. De Inspecteur heeft zich op grond van de bevindingen van het boekenonderzoek en op grond van de hierna te melden uitkomst van de door hem gemaakte theoretische omzetberekening op het standpunt gesteld dat de kasadministratie van belanghebbende niet kan dienen als betrouwbare basis voor de winstberekening en om die reden dient te worden verworpen.
6. De Inspecteur heeft in het rapport een theoretische berekening van de winst gemaakt, gebaseerd op de inkoopgegevens zoals aangetroffen in de boekhouding en op bij derden verkregen afschriften van facturen van de gripzakjes die niet in de administratie van belanghebbende zijn opgenomen.
7. Voor het jaar 1996 werd de winst van fl. 17.298,= (aangegeven in de aangifte) gecorrigeerd met fl. 98.009,= en mede in verband daarmee werd het belastbare inkomen bij de bij de uitspraak op het bezwaarschrift gehandhaafde navorderingsaanslag vastgesteld op fl. 107.032,=.
8. Tussen partijen is in geschil of de toegerekende winst te hoog is uitgevallen, alsmede of terecht een verhoging is opgelegd en, zo ja, of terecht van de verhoging maar 50% is kwijtgescholden.
Belanghebbende stelt dat zijn aangifte juist is en volledig dient te worden gevolgd en dat derhalve de navorderingsaanslag -inclusief de boete- dient te worden vernietigd.
De Inspecteur stelt dat het beroep van belanghebbende moet worden afgewezen, primair op grond van artikel 27e, letter b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (gelezen in de voor het onderhavige jaar geldende tekst; hierna de Awr) en subsidiair op grond van letter a van genoemd artikel, alsmede dat de verhoging terecht is opgelegd en terecht tot 50% is kwijtgescholden.
9. Gelet op het hiervoor onder 4. vermelde met betrekking tot de door belanghebbende gevoerde administratie -een en ander in onderlinge samenhang bezien- moet worden geconstateerd dat belanghebbende in het onderhavige jaar niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ex artikel 52 van de Awr.
Gelet op het hiervoor onder 4. vermelde met betrekking tot de privé-opnamen van belanghebbende in het onderhavige jaar, kan voorts geen andere conclusie worden getrokken dan dat belanghebbende -nu hij reeds zijn privé-uitgaven niet uit het door hem aangegeven inkomen kon voldoen en niet gebleken is - de gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting in dit verband uitdrukkelijk verklaard "in te zien dat dit voor hem een kansloze stelling is" - dat belanghebbende, die alleenstaand is, beschikte over vermogen en/of gelden uit door derden verstrekte leningen en naast zijn onderneming geen overige inkomstenbronnen heeft om bedoelde privé-uitgaven te financieren- de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
10. Hetgeen onder 9. is overwogen brengt ingevolge artikel 27e, letter a èn letter b, van de Awr mee dat belanghebbendes beroep wordt afgewezen tenzij door belanghebbende overtuigend is aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is.
Deze sanctie neemt niet weg dat de Inspecteur de aanslag niet naar willekeur mag vaststellen en deze moet baseren op een redelijke schatting van belanghebbendes belastbare inkomen. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de verzwegen omzetten naar beste weten en kunnen, met inachtneming van de relevante opmerkingen van de kant van belanghebbende heeft vastgesteld. Belanghebbende is er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.
Het gelijk in deze is geheel aan de zijde van de Inspecteur.
Dit oordeel wordt niet anders door de door belanghebbende in zijn pleitnota aangehaalde uitspraak van het Hof te Amsterdam, gelet op de vele feitelijke verschillen tussen de onderhavige zaak en de daar berechte casus.
11. Met de Inspecteur acht het Hof opzet aanwezig nu belanghebbende een deel van zijn omzet bewust heeft verzwegen. De Inspecteur heeft derhalve terecht de enkelvoudige belasting verhoogd met 100%.
Het acht in de gegeven omstandigheden een verhoging van 50% passend en geboden. Ook in zoverre is het gelijk aan de Inspecteur.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 11 juni 2002 door G.J. van Muijen, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en P. van der Wal, leden en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 20 juni 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 41,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 163,50 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.