ECLI:NL:GHSHE:2002:AE4911
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot lening aan zoon
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2002 uitspraak gedaan in het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van 16 september 1998. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. In geschil was of een betaling van fl. 4000,= aan de zoon van de belanghebbende als een uitgave tot voorziening in zijn levensonderhoud moest worden aangemerkt, of dat dit bedrag als een lening moest worden beschouwd, zoals de Inspecteur stelde.
De mondelinge behandeling vond plaats op 3 mei 2002 in Bergen op Zoom, waar zowel de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren. Het Hof bevestigde de bestreden uitspraak van de Inspecteur. De belanghebbende had in zijn aangifte voor 1996 een belastbaar inkomen van fl. 52.069,= opgegeven, dat door de Inspecteur was vastgesteld. De belanghebbende had in zijn bezwaar aangevoerd dat de betaling van fl. 4000,= door zijn echtgenote aan hun zoon in aftrek moest worden gebracht op zijn inkomen, en had een conceptovereenkomst van geldlening overgelegd. Deze overeenkomst werd echter afgewezen omdat deze niet voldeed aan de gestelde voorwaarden.
Het Hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de betaling van fl. 4000,= in 1996 als een lening aan de zoon van de belanghebbende moest worden aangemerkt. De belanghebbende had ook subsidiair gesteld dat, zelfs als er sprake was van een lening, de waardedaling van de vordering als buitengewone last in aanmerking moest worden genomen. Dit werd door het Hof verworpen, omdat waardedaling na 1996 niet kan leiden tot aftrek voor het onderhavige jaar. Het Hof concludeerde dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur was en bevestigde de uitspraak.
De proceskosten werden niet toegewezen, en het Hof maakte melding van de mogelijkheid voor de belanghebbende om binnen vier weken na de verzenddatum van de uitspraak een verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Het Hof benadrukte dat een schriftelijke uitspraak niet aan een heroverweging onderworpen mag worden.