ECLI:NL:GHSHE:2002:AD8681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C001088/HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Rothuizen-Van Dijk
  • A. Meulenbroek
  • J. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake executie van een vonnis met kennelijke misslag

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 januari 2002, gaat het om een hoger beroep in kort geding. Appellanten, vertegenwoordigd door procureur mr. L.A.M. van Vlerken, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 november 2000. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door procureur mr. R. van den Berg Jeths, vordert in dit kort geding de staking en schorsing van de executie van het eerder genoemde vonnis, omdat hij meent dat dit vonnis een kennelijke misslag bevat en hij financieel niet in staat is om aan de veroordeling te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de bodemprocedure, waarin het hoger beroep is ingesteld, inmiddels zo ver gevorderd is dat de pleidooien in beide procedures gelijktijdig hebben plaatsgevonden.

Het hof heeft in zijn tussenarrest geoordeeld dat de vordering van de appellanten tot betaling van hun wettelijk erfdeel niet zonder meer toewijsbaar is. Tevens is het hof van oordeel dat de geïntimeerde op dit moment niet over voldoende middelen beschikt om aan het vonnis van 18 augustus 2000 te voldoen. Dit zou hem in een noodtoestand brengen, waardoor de voortzetting van de executie niet gerechtvaardigd is. Het hof concludeert dat de grieven van de appellanten falen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep worden verwezen.

De beslissing van het hof is dat het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch wordt bekrachtigd en dat de appellanten de kosten van het geding in hoger beroep dienen te vergoeden. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

typ. SK
rolnr. KG C0001088/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 15 januari 2002,
gewezen in de zaak van:
1. [appellante 1],
2. [appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr L.A.M. van Vlerken,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr R. van den Berg Jeths,
op het bij dagvaarding van 10 november 2000 ingeleide hoger beroep van het door de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellanten, als gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie en geïntimeerde, als eiser in conventie, gedaagde in voorwaardelijke reconventie onder rolnummer 58035/KG ZA 00-781 gewezen vonnis in kort geding van 2 november 2000.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is [appellanten] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellanten] zes grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van vijf producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 18 augustus 2000 [bedoeld is kennelijk: 2 november 2000] met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden, de raadsvrouwe van [geïntimeerde] aan de hand van een pleitnota.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Geen grieven zijn aangevoerd tegen de feiten zoals in het bestreden vonnis onder 2 vastgesteld, zodat het hof hiervan ook in hoger beroep uitgaat.
4.2 [geïntimeerde] vordert in dit kort geding staking en schorsing van de executie van het vonnis dat op 18 augustus 2000 door de rechtbank te
's-Hertogenbosch tussen partijen is gewezen, totdat daarop in hoger beroep zal zijn beslist. Het hoger beroep tegen dit vonnis is bij dit hof aanhangig onder rolnummer C00/00859. Deze bodemprocedure is inmiddels zo ver gevorderd dat de pleidooien hierin en in het onderhavige kort geding tegelijkertijd hebben plaatsgevonden.
4.3 [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering in dit kort geding ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat het vonnis van 18 augustus 2000 een kennelijke misslag bevat. Verder heeft hij aangevoerd dat hij gezien zijn inkomen onmogelijk aan het vonnis kan voldoen zodat voortzetting van de executie van dit vonnis bij hem een noodtoestand teweegbrengt. Ten slotte meent [geïntimeerde] dat [appellanten] gezien het stadium waarin de bodemprocedure zich bevindt geen belang meer heeft bij vernietiging van het kortgedingvonnis.
[appellanten] betwist een en ander.
4.4 In de bodemprocedure heeft het hof heden een tussenarrest gewezen; kortheidshalve verwijst het hof naar het aangehechte afschrift hiervan. Uit dit tussenarrest blijkt dat het hof de vordering van [appellanten] tot betaling van zijn wettelijk erfdeel niet zonder meer (en in ieder geval niet op dezelfde gronden als de rechtbank) toewijsbaar acht.
Verder gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] op dit moment niet over voldoende middelen beschikt om aan het vonnis van 18 augustus 2000 te voldoen, zodat executie van dat vonnis hem zou dwingen tot maatregelen van financiële aard waarvan op dit moment (nog) niet vaststaat dat deze van hem gevergd kunnen worden en waarvan aannemelijk is dat deze hem in een noodtoestand zouden brengen.
4.5 Bij deze stand van zaken acht het hof voortzetting van de executie zonder in de bodemprocedure het eindoordeel van het hof af te wachten niet gerechtvaardigd. Onverwijlde executie van het vonnis is onder deze omstan-digheden te beschouwen als misbruik van bevoegdheid. Dit brengt mee dat het hof tot dezelfde conclusie komt als de president in het bestreden vonnis.
4.6 Bij het pleidooi heeft [appellanten] nog naar voren gebracht dat hij zijn vordering in voorwaardelijk reconventie, inzake taxatie van de woning, in die zin aanvult dat (ook) de waarde van de woning per sterfdatum getaxeerd dient te worden. In het midden kan blijven in hoeverre [appellanten] van zijn aldus aangevulde vordering het voorwaardelijk karakter handhaaft, nu het hof in zijn tussenarrest in de bodemprocedure uitgaat van een waarde van f. 160.000,= per datum overlijden (r.o. 4.9) en alleen de waarde op die datum relevant is. De aangevulde (voorwaardelijke) reconventionele vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7 Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden. [appellanten] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Waar het door [geïntimeerde] in beide zaken verzochte pleidooi voornamelijk betrekking had op de bodemprocedure en nauwelijks op het onderhavige kort geding, acht het hof het redelijk de kosten van het pleidooi voor de helft aan dit kort geding toe te rekenen en tot zover tussen partijen te compenseren.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 november 2000 (rolnummer 58035/KG ZA 00-781), waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep tot aan het pleidooi, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op f. 215,54 aan verschotten en op f. 771,43 aan salaris procureur, deze bedragen te voldoen aan de griffier van dit hof op de voet van art. 57b, en compenseert voor het overige de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Sterk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 januari 2002.
typ. SK
rolnr. KG C0001088/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 15 januari 2002,
gewezen in de zaak van:
1. [appellante 1],
2. [appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr L.A.M. van Vlerken,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr R. van den Berg Jeths,
op het bij dagvaarding van 10 november 2000 ingeleide hoger beroep van het door de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellanten, als gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie en geïntimeerde, als eiser in conventie, gedaagde in voorwaardelijke reconventie onder rolnummer 58035/KG ZA 00-781 gewezen vonnis in kort geding van 2 november 2000.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is [appellanten] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellanten] zes grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van vijf producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 18 augustus 2000 [bedoeld is kennelijk: 2 november 2000] met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden, de raadsvrouwe van [geïntimeerde] aan de hand van een pleitnota.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Geen grieven zijn aangevoerd tegen de feiten zoals in het bestreden vonnis onder 2 vastgesteld, zodat het hof hiervan ook in hoger beroep uitgaat.
4.2 [geïntimeerde] vordert in dit kort geding staking en schorsing van de executie van het vonnis dat op 18 augustus 2000 door de rechtbank te
's-Hertogenbosch tussen partijen is gewezen, totdat daarop in hoger beroep zal zijn beslist. Het hoger beroep tegen dit vonnis is bij dit hof aanhangig onder rolnummer C00/00859. Deze bodemprocedure is inmiddels zo ver gevorderd dat de pleidooien hierin en in het onderhavige kort geding tegelijkertijd hebben plaatsgevonden.
4.3 [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering in dit kort geding ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat het vonnis van 18 augustus 2000 een kennelijke misslag bevat. Verder heeft hij aangevoerd dat hij gezien zijn inkomen onmogelijk aan het vonnis kan voldoen zodat voortzetting van de executie van dit vonnis bij hem een noodtoestand teweegbrengt. Ten slotte meent [geïntimeerde] dat [appellanten] gezien het stadium waarin de bodemprocedure zich bevindt geen belang meer heeft bij vernietiging van het kortgedingvonnis.
[appellanten] betwist een en ander.
4.4 In de bodemprocedure heeft het hof heden een tussenarrest gewezen; kortheidshalve verwijst het hof naar het aangehechte afschrift hiervan. Uit dit tussenarrest blijkt dat het hof de vordering van [appellanten] tot betaling van zijn wettelijk erfdeel niet zonder meer (en in ieder geval niet op dezelfde gronden als de rechtbank) toewijsbaar acht.
Verder gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] op dit moment niet over voldoende middelen beschikt om aan het vonnis van 18 augustus 2000 te voldoen, zodat executie van dat vonnis hem zou dwingen tot maatregelen van financiële aard waarvan op dit moment (nog) niet vaststaat dat deze van hem gevergd kunnen worden en waarvan aannemelijk is dat deze hem in een noodtoestand zouden brengen.
4.5 Bij deze stand van zaken acht het hof voortzetting van de executie zonder in de bodemprocedure het eindoordeel van het hof af te wachten niet gerechtvaardigd. Onverwijlde executie van het vonnis is onder deze omstan-digheden te beschouwen als misbruik van bevoegdheid. Dit brengt mee dat het hof tot dezelfde conclusie komt als de president in het bestreden vonnis.
4.6 Bij het pleidooi heeft [appellanten] nog naar voren gebracht dat hij zijn vordering in voorwaardelijk reconventie, inzake taxatie van de woning, in die zin aanvult dat (ook) de waarde van de woning per sterfdatum getaxeerd dient te worden. In het midden kan blijven in hoeverre [appellanten] van zijn aldus aangevulde vordering het voorwaardelijk karakter handhaaft, nu het hof in zijn tussenarrest in de bodemprocedure uitgaat van een waarde van f. 160.000,= per datum overlijden (r.o. 4.9) en alleen de waarde op die datum relevant is. De aangevulde (voorwaardelijke) reconventionele vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7 Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden. [appellanten] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Waar het door [geïntimeerde] in beide zaken verzochte pleidooi voornamelijk betrekking had op de bodemprocedure en nauwelijks op het onderhavige kort geding, acht het hof het redelijk de kosten van het pleidooi voor de helft aan dit kort geding toe te rekenen en tot zover tussen partijen te compenseren.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 november 2000 (rolnummer 58035/KG ZA 00-781), waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep tot aan het pleidooi, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op f. 215,54 aan verschotten en op f. 771,43 aan salaris procureur, deze bedragen te voldoen aan de griffier van dit hof op de voet van art. 57b, en compenseert voor het overige de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Sterk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 januari 2002.