BELASTINGKAMER
Nr. 98/05248
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de X te Z tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Grote ondernemingen Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 9 mei 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 23 mei 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 114.747,=, geheel belast op de voet van de tabel;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van fl. 2.130,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad fl. 80,= wordt vergoed.
(1) In de notariële akten van 31 december 1996, welke akten zich uitdrukkelijk presenteren als akten van aandelenoverdracht en niet als akten van koop en verkoop, is vermeld dat met deze akten uitvoering wordt gegeven aan eerder aangegane koopovereenkomsten. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de obligatoire overeenkomsten tot het uitvoeren van de stappen (a) en (b) vóór het verlijden van deze akten perfect zijn geworden. Aan de samenhang tussen deze twee stappen - zij maakten deel uit van een "masterplan" dat van oorsprong uit drie stappen bestond - ontleent het Hof het vermoeden dat de wilsovereenstemming omtrent deze stappen op één en hetzelfde moment tot stand is gekomen. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de directies en de aandeelhouders van de betrokken besloten vennootschappen bestonden uit personen die behoorden tot een en dezelfde familiegroep. De Inspecteur heeft dit vermoeden niet ontzenuwd.
Het vorenstaande brengt met zich dat ook indien wordt aangenomen dat aandeelhouderschap in de zin van artikel 39, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996) reeds ontstaat door de obligatoire overeenkomst tot koop van aandelen en niet eerst door de levering van die aandelen, belanghebbende ten tijde van de vervreemding van zijn 7 %-belang (het moment van perfect worden van de daartoe strekkende obligatoire overeenkomst van koop en verkoop) nimmer onmiddellijk en middellijk voor meer dan 7 % aandeelhouder in D B.V. is geweest (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 23 augustus 1989, BNB 1990/1*). De volgorde waarin de desbetreffende akten van levering zijn verleden, kan daar niet aan afdoen.
Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Voor dit geval is niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 114.747,=, geheel belast op de voet van de tabel.
(2) In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is fl. 2.130,=.
(3) Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.
(4) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 23 mei 2001 door J.A. Meijer, voorzitter, P. Fortuin en B.D. Teunissen, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 5 juni 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.