ECLI:NL:GHSHE:2001:AD8917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/03322
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een Duitse gepensioneerde

In deze zaak gaat het om een beroep van de heer X, een Duitse gepensioneerde, tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die hem door de Inspecteur was opgelegd. De aanslag was berekend op basis van een premie-inkomen van ƒ 51.638,--, inclusief een bedrag van ƒ 11.722,-- voor premie volksverzekeringen. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting voerde belanghebbende aan dat hij uitsluitend de Duitse nationaliteit heeft en dat de Inspecteur de nationale wetgeving correct had toegepast, maar dat hij van mening was dat de vrijstelling van de verplichte verzekering met terugwerkende kracht verleend had moeten worden. Hij stelde dat de Nederlandse belastingdienst een voorlichtende taak heeft jegens buitenlanders die zich in Nederland vestigen.

De Inspecteur concludeerde tot vermindering van de aanslag vanwege een onjuiste berekening van de aftrekmethode. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet verplicht was om belanghebbende proactief te informeren over zijn premieplicht en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden. Het Hof concludeerde dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank om belanghebbende vrij te stellen van de verplichte verzekering met ingang van de datum van zijn verzoek, niet in strijd was met de wet.

Uiteindelijk vernietigde het Hof de bestreden uitspraak en verminderde de premie volksverzekeringen tot ƒ 8.956,--. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het door belanghebbende gestorte griffierecht van ƒ 80,--. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 september 2001.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/03322
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag).
1. Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft de aanslag aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van ƒ 51.638,--. In de aanslag is een bedrag ad ƒ 11.722,-- begrepen ter zake van premie volksverzekeringen.
Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 28 februari 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. A, advocaat te B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
De Inspecteur heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota gezonden aan het Hof. Ook de wederpartij heeft vooraf aan de zitting van deze pleitnota kennis genomen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Het Hof heeft op 14 maart 2001 mondeling uitspraak gedaan.
Afschriften van het proces-verbaal van die mondelinge uitpraak zijn op 2 april 2001 aangetekend aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 april 2001 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde op de zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, geboren op mei 1935, heeft uitsluitend de Duitse nationaliteit. Hij heeft het gehele jaar 1996 in Nederland gewoond. Belanghebbende heeft nooit beroepswerkzaamheden in Nederland verricht. Tot en met de maand mei 1995 heeft hij in Duitsland gewerkt als politieagent. Op grond van deze werkzaamheden in Duitsland was hij toen niet verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen.
2.2. Met ingang van de maand juni 1995 is belanghebbende gepensioneerd. Nadien heeft hij geen beroepswerkzaamheden meer verricht. Hij ontvangt ingaande 1 juni 1995 een pensioen van het Landesamt für Besoldigung und Versorgung C te D.
2.3. Belanghebbende heeft op 25 juli 1997 een verzoek aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) gericht om te worden vrijgesteld van de verplichte verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen. Gelet op artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1989, Stb. 164 (hierna: het Besluit) heeft de SVB dit verzoek gehonoreerd met ingang van 25 juli 1997, de datum van het verzoek. Deze beslissing van de SVB staat onherroepelijk vast; belanghebbende heeft ter zake geen bezwaar en beroep ingesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil gaat over de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht over het onderhavige jaar (1996) heeft aangeslagen in de premieheffing op grond van de volksverzekeringen. De heffing van premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) staat niet ter discussie.
3.2. Partijen doen hun standpunt steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende heeft daaraan ter zitting nog toegevoegd:
Ik heb uitsluitend de Duitse nationaliteit.
Ik erken dat de Inspecteur de nationale wetgeving juist heeft toegepast. Ik ben niettemin van oordeel dat de vrijstelling van de verplichte verzekering met terugwerkende kracht had moeten worden verleend. Daartoe voer ik aan dat er op dit punt een voorlichtende taak bestaat voor de Nederlandse overheid, in het bijzonder voor de Nederlandse belastingdienst, jegens buitenlanders die zich in Nederland vestigen.
Tevens stel ik mij op het standpunt dat artikel 17 bis van EG-Verordening 1408/71 zich ertegen verzet dat een belanghebbende die aan alle materiële voorwaarden voor een vrijstelling van de verzekeringsplicht voldoet, die vrijstelling pas krijgt met ingang van de datum waarop hij een verzoek daartoe indient.
Ik claim proceskostenvergoeding volgens het puntenstelsel.
De Inspecteur heeft ter zitting toegevoegd:
In het vertoogschrift is geconcludeerd tot vermindering van de aanslag in verband met een onjuiste berekening van de aftrekmethode. Tot op dit moment is die vermindering nog niet ambtshalve verleend.
Ik claim geen proceskostenvergoeding.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de in de aanslag begrepen premie volksverzekeringen tot een bedrag van ƒ 2.766,--, zijnde de door hem niet betwiste premie voor de AWBZ.
De Inspecteur concludeert, gelet op het door hem ter zitting gestelde, tot vernietiging van zijn uitspraak en tot vermindering van de in de aanslag begrepen premie volksverzekeringen tot een bedrag van ƒ 8.956,--.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende de Inspecteur niet heeft gevraagd om inlichtingen met betrekking tot zijn premieplicht. Zijn stellingname komt erop neer dat de Inspecteur hem hierover uit eigen beweging had moeten voorlichten.
4.2. Op grond van algemeen aanvaarde opvattingen over behoorlijk overheidsoptreden, die hun uitdrukking hebben gevonden in rapporten van de Nationale ombudsman, mag van een bestuursorgaan verlangd worden dat het zorg draagt voor een adequate en actieve informatievoorziening aan burgers die daarbij belang hebben. Deze informatievoorziening kent echter haar grenzen. Zo kan van de belastingdienst als heffende instantie niet in algemene zin worden verlangd dat hij belasting- en premieplichtigen uit eigen beweging wijst op mogelijkheden tot ontheffing, vrijstelling en vermindering van heffing waarvoor de betrokkenen (mogelijk) in aanmerking komen. Een zodanige algemene verplichting tot informatieverstrekking bestaat ook niet jegens de - beperktere - groep van buitenlanders die zich in Nederland vestigen.
4.3. Belanghebbende heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die in zijn specifieke geval zouden kunnen leiden tot een afwijking van dit uitgangspunt. Daarbij merkt het Hof op dat het hier gaat om vrijstelling van een verplichte verzekering, zodat een gehonoreerd verzoek niet alleen tot gevolg heeft dat de premieplicht ophoudt, maar ook dat er een einde komt aan de dekking op grond van die verzekering. Daarom valt niet op voorhand aan te nemen dat iedereen die voor de vrijstelling in aanmerking komt, ook zal overwegen om daarvan gebruik te maken.
4.4. Naar aanleiding van belanghebbendes beroep op artikel 17 bis van EG-Verordening 1408/71 merkt het Hof op dat de beslissing of en zo ja met ingang van welk tijdstip iemand in aanmerking komt voor een vrijstelling van de volksverzekeringen door het Besluit is opgedragen aan de SVB. Haar beslissing daarover kan ter beoordeling worden voorgelegd aan de rechtbank en in hoger beroep aan de Centrale Raad van Beroep. Voor de belastingrechter is hier geen rol weggelegd (zie HR 25 juli 2000, BNB 2001/16).
4.5. De Inspecteur heeft in zijn pleitnota ambtshalve geconcludeerd dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 1999 (nr. 96/527 AWBZ) met zich brengt dat belanghebbende is vrijgesteld van de verzekeringsplicht voor de AWBZ en dat dientengevolge de in de aanslag begrepen premie volksverzekeringen moet worden verminderd met een bedrag van ƒ 2.766,-- aan premie AWBZ.
4.6. Gelet op het vorenstaande kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven en moet de in de aanslag begrepen premie volksverzekeringen worden verminderd tot ƒ 8.956,--.
5. Proceskosten en griffierecht
5.1. In de omstandigheid dat de aanslag wordt verminderd, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Gelet op de kostenveroordeling in de samenhangende zaak onder kenmerk 98/03321 is voor een afzonderlijke kostenveroordeling in de onderhavige zaak geen plaats.
5.2. Nu de aanslag wordt verminderd, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht ad ƒ 80,-- te vergoeden.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de in de aanslag begrepen premie volksverzekeringen tot een
bedrag van ƒ 8.956,--; en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte
griffierecht ad ƒ 80,-- wordt vergoed.
Aldus vastgesteld op 14 september 2001 door M.W.C. Feteris, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 september 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.