BELASTINGKAMER
Nr. 98/00974
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente P (hierna: de ambtenaar), op zijn bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan hem gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak A straat 1 te Y (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1995 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking van 21 maart 1997 heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op fl. 849.000,=. Na bezwaar heeft de ambtenaar de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de ambtenaar een conclusie van dupliek.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 13 juni 2001 te 's-Hertogenbosch Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de ambtenaar.
De ambtenaar heeft bij pleitnota van 12 april 2001 een nadere onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak ingezonden aan het Hof. Bij brief van 13 april 2001 heeft de griffier afschriften van deze stukken verzonden aan belanghebbende. Het Hof rekent deze stukken, die zonder bezwaar van belanghebbende zijn overgelegd, tot de stukken van het geding.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen en waarvan exemplaren door het Hof zijn doorgezonden aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Het Hof heeft op 27 juni 2001 te 's-Hertogenbosch mondeling uitspraak gedaan.
Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 29 juni 2001 aangetekend aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende was op 1 januari 1995 eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak A straat 1 te Y. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning met inpandige garage en kantoorruimte met ondergrond en tuin en is gelegen op een perceel grond ter grootte van 6215 m2.
2.2 De waarde van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 17 van de Wet Woz is vastgesteld op fl. 849.000,= naar de waardepeildatum 1 januari 1995.
2.3 Ter ondersteuning van het in de onderhavige procedure door de ambtenaar ingenomen standpunt omtrent de waarde is de onroerende zaak opgenomen door een taxateur. Van deze opname is een taxatierapport gemaakt dat bij het vertoogschrift door de ambtenaar is overgelegd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1995.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting nog de volgende argumenten toegevoegd.
Belanghebbende:
De inhoud van mijn woning is kleiner dan de ambtenaar stelt.
Ambtenaar:
De woningen gelegen aan de A straat 1, A straat 3 (referentiepand) en A straat 5 (referentiepand) zijn nagenoeg naast elkaar liggende woningen. Voor deze woningen spelen dezelfde omgevingsfactoren.
3.3. Na de door de ambtenaar ter zitting gegeven toelichting inzake de verdeling van de totale inhoud over het kantoor- en woongedeelte heeft belanghebbende zijn grief inzake de vaststelling van de inhoud van de onroerende zaak laten varen.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de vastgestelde waarde tot fl. 500.000,--.
De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De ambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport dat op 11 september 1998 is opgesteld door taxateur B, werkzaam bij het taxatiebureau C te D en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een aantal met de onroerende zaak vergelijkbare objecten.
4.2. Belanghebbende heeft geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht overgelegd.
Belanghebbende voert evenwel aan dat met de verschillen tussen de onroerende zaak en de referentiepanden onvoldoende rekening is gehouden.
4.3. De omstandigheid dat de door de ambtenaar ter vergelijking aangevoerde objecten andere objectkenmerken (zoals de aanwezigheid een siertuin, dan wel een groot zwembad) hebben, brengt op zichzelf beschouwd nog niet mee dat deze objecten niet als vergelijkbaar met de onroerende zaak kunnen worden bestempeld; mede gelet op de door de ambtenaar overgelegde taxatieopbouw en zijn ter zitting gegeven toelichting acht het Hof aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate met de genoemde verschillen rekening is gehouden.
4.4. Bij de benadering van de waarde van de onroerende zaak is de ambtenaar terecht uitgegaan van de waarde van op of omstreeks de peildatum verkochte vergelijkbare objecten. De door belanghebbende in het beroepschrift voorgestane berekeningswijze van de waarde van de onroerende zaak dient als niet in overeenstemming met de uitgangspunten van de Wet WOZ te worden verworpen.
4.5. Met hetgeen belanghebbende aanvoert met betrekking tot waardedrukkende factoren zoals een verkeersweg, privé-club "E" en stankoverlast - waarmee ook de aangrenzende referentiepanden te maken hebben - maakt hij onvoldoende waar dat van die factoren een sterkere waardedrukkende werking uitgaat dan door de ambtenaar in aanmerking is genomen.
Ook hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan
niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden.
4.6. Op grond van het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de ambtenaar zodat moet worden beslist als hiervoor vermeld.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 3 september 2001 door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, waarnemend griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 3 september 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.