ECLI:NL:GHSHE:2001:AD8580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.000361.01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Van Schaik-Veltman
  • Mrs. Harmsen
  • D. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda inzake hulp bij illegaal verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het helpen van illegaal verblijvende personen in Nederland, België en Frankrijk. De feiten dateren uit de periode van 25 december 1999 tot en met 4 februari 2000, waarin de verdachte samen met onbekend gebleven mededaders betrokken was bij het faciliteren van het verblijf van deze personen. Dit omvatte het kopen van voertuigen, het verzorgen van vervalste documenten en het regelen van transport van Nederland naar Engeland.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte behulpzaam was bij het verschaffen van toegang tot Nederland vanuit een niet-Schengenland. De wetgeving omtrent grenscontrole en de interpretatie van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht werden uitvoerig besproken. Het hof oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij het verschaffen van toegang vanuit een niet-Schengenland, wat leidde tot vrijspraak van deze beschuldiging.

De verdachte werd wel schuldig bevonden aan de andere tenlasteleggingen, en het hof legde een straf op van 240 uur onbetaalde arbeid in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De beslissing om onbetaalde arbeid op te leggen werd gemotiveerd door de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in gunstige zin waren veranderd. Het hof benadrukte dat de opgelegde straf ook diende ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

parketnummer : 20.000361.01
uitspraakdatum : 24 december 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 22 januari 2001 in de strafzaak onder parketnummer 001280/00 tegen:
[Naam]
[geboorteplaats, geboortedatum]
[woonplaats]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
1. in de periode van 2 februari 2000 tot en met 4 februari 2000 te Amsterdam en elders in Nederland en te Calais (Frankrijk) en elders in Frankrijk en België, tezamen en in vereniging met anderen, onbekend gebleven personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland en België en Frankrijk, terwijl verdachte en haar mededaders wisten dat het verblijf in die landen van die onbekend gebleven personen wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededaders:
- een personenauto (witte Volkswagen Polo, [kenteken] ) gekocht en
- een aantal illegaal in Nederland verblijvende personen op een afgesproken plaats opgehaald en
- die voornoemde personen in laatstgenoemde auto vervoerd vanaf Amsterdam naar Calais en
- met een personenauto (BMW) voor voornoemde auto met bedoelde personen uit gereden en
- de benzinekosten van beide auto's van de rit Amsterdam naar Calais betaald en
- een aantal vervalste paspoorten verzorgd en geregeld en bewaard en afgegeven aan die personen en
- tickets voor de overtocht van Calais naar Dover aangeschaft en
- die auto naar de doorlaatpost van die overtocht gereden en vervolgens met die auto de overtocht gemaakt;
2. in de periode van 25 december 1999 tot en met 31 december 1999 te Amsterdam en elders in Nederland en te Calais (Frankrijk) en elders in Frankrijk en België, tezamen en in vereniging met anderen, onbekend gebleven personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland en België en Frankrijk, terwijl verdachte en haar mededaders wisten dat verblijf in die landen van die onbekend gebleven personen wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededaders:
- een onbekend gebleven personenauto geleend en ter beschikking gesteld en
- een aantal illegaal in Nederland verblijvende personen op een afgesproken plaats opgehaald en
- die auto met daarin een aantal illegaal in Nederland verblijvende personen begeleid en
- voor die personen tickets gekocht voor de overtocht van Calais naar Dover en
- vervalste paspoorten verstrekt en geregeld en overhandigd voor/aan die personen en
- uitgaven gedaan ten behoeve het transport van die illegaal in Nederland verblijvende personen van Nederland naar Engeland;
- die auto naar de doorlaatpost van die overtocht gereden en vervolgens met die auto de overtocht gemaakt.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht in het bijzonder niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en/of haar mededaders behulpzaam is/zijn geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland, België en Frankrijk.
Naar het oordeel van het hof moet uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het toegang verschaffen tot "Nederland of enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen" in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, ziet op het toegang verschaffen vanuit een niet-Schengenland naar een Schengenland, en niet ziet op het toegang verschaffen van het ene naar het andere Schengenland.
In de nota naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor justitie (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, nr. 24 269, nr. 5, pagina 11) zegt de minister immers: "Het doet ... niet ter zake of de desbetreffende persoon naar een ander Schengen-land verder wordt vervoerd of daarbuiten. Bepalend is de onrechtmatige toegang (tot) of het onrechtmatige verblijf in Nederland." en "Wordt evenwel geconstateerd dat personen bij het uitreizen uit Nederland geen geldig of een vervalst document hebben, dan wordt uitreizen belet .... Met deze situatie is evenwel niet een zodanig Nederlands rechtsbelang gemoeid dat het strafrechtelijke bescherming op de wijze als in artikel 197a Sr voorzien, verdient."
Ook in de memorie van antwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 142, nr. 6, pagina 22) is te lezen dat is beoogd het Schengenrechtsgebied als geheel te beschermen. "Ook bepaalde samenwerkingsverbanden, die zich bezighouden met het verschaffen van wederrechterlijke toegang tot het Schengenrechtsgebied, zullen als zodanig op basis van dat artikel ... strafbaar kunnen zijn".
Voorts is naar het oordeel van het hof niet uit de woorden van artikel 197a Sr: "gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen" af te leiden dat de wetgever hierbij het oog heeft gehad op de grenscontrole bij (binnen)grens tussen België en Nederland en bij de (binnen)grens tussen België en Frankrijk, nu juist die grenscontroles dankzij het Schengenaccoord konden worden afgeschaft.
Nu niet is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij het toegang verschaffen vanuit een niet-Schengenland tot een Schengenland, moet de verdachte worden vrijgesproken van het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
PRO MEMORIE
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 primair en onder 2 primair bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 197a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op zich genomen passend. In plaats daarvan zal het hof aan de verdachte het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte opleggen voor het hieronder te vermelden aantal uren.
De verdachte heeft een daartoe strekkend aanbod gedaan en met de op te leggen straf ingestemd. Ook overigens is aan de wettelijke eisen voldaan.
Met oplegging bovendien van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, maar de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat, gelet op hetgeen ter zitting in hoger beroep aan de orde is gekomen en gelet op de voorlichtingsrapportage van de Brijder Stichting van 30 juli 2001, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte inmiddels in gunstige zin zijn gewijzigd.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 5, 10, 14, 14b, 14c, 22b(oud), 22c(oud), 22d(oud), 27, 47, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair en onder 2 primair bewezen verklaarde telkens oplevert:
"Tezamen en in vereniging met anderen een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland of enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van tweehonderdveertig uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte, zulks in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uur per dag.
Bepaalt dat deze arbeid zal bestaan in het verrichten van onderhoudswerkzaamheden en/of verzorgingswerkzaamheden en/of administratieve werkzaamheden, uit te voeren bij een door de Stichting Reclassering Nederland, unit Breda, na overleg met veroordeelde aangewezen project uit het overzicht dienstverleningsprojecten van de Stichting Reclassering Nederland, unit Breda.
Bepaalt dat de veroordeelde de werkzaamheden ter uitvoering van dat project zal verrichten overeenkomstig de door of namens de Stichting Reclassering Nederland, unit Breda gegeven aanwijzingen en overeenkomstig de geldende Standaardregels Werkstraffen.
Bepaalt dat de veroordeelde deze arbeid zal aanvangen binnen drie maanden nadat het arrest onherroepelijk is geworden en dat -met inachtneming van het hiervoor bepaalde- de arbeid door de veroordeelde dient te worden verricht binnen één jaar na de aanvang ervan.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden.
Beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van Schaik-Veltman, als voorzitter
Mrs Harmsen en D. van Dijk, als raadsheren
in tegenwoordigheid van mw. Busser-Roelofse, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2001.
Mrs. van Schaik-Veltman en D. van Dijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.