ECLI:NL:GHSHE:2001:AD8105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/00583
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag accijns en omzetbelasting na huiszoeking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2001 uitspraak gedaan in het beroep van de heer A tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de accijns en omzetbelasting die aan de heer A was opgelegd. Tijdens een huiszoeking in oktober 1997 werden in de woning van de heer A en in zijn personenauto, een Toyota Camry, in totaal 21.700 stuks sigaretten aangetroffen. Deze sigaretten waren niet voorzien van de vereiste accijnszegels en waren niet in de heffing van accijns betrokken. De heer A stelde dat de sigaretten zich bevonden in een kelder die hij had verhuurd aan een derde partij, de heer D, maar het Hof oordeelde dat deze stelling niet voldoende was om de bewijslast te ontlopen.

Het Hof concludeerde dat de heer A feitelijke beschikkingsmacht had over de sigaretten en dat hij op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de sigaretten in zijn woning en auto. De heer A was er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij geen toegang had tot de kelder waar de sigaretten zich bevonden. Het Hof oordeelde dat de sigaretten in de zin van artikel 2f van de Wet op accijns voorhanden waren en dat de heer A wist dat deze niet aan de accijns waren onderworpen. De uitspraak van het Hof was dat het beroep van de heer A ongegrond werd verklaard.

De uitspraak werd op 4 december 2001 aan de partijen verzonden, met de mogelijkheid voor de heer A om binnen vier weken een schriftelijk verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het Hof benadrukte dat een schriftelijke uitspraak niet aan een heroverweging onderworpen kan worden en dat er griffierechten verschuldigd zijn voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak en voor een eventueel beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 00/00583
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer A te Y tegen de uitspraak van het hoofd van het douane district te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op zijn bezwaarschrift betreffende de hem zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de accijns en de omzetbelasting van 28 januari 1998, nummer 1.
De mondelinge behandeling
Deze heeft plaatsgevonden op 14 november 2001 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en, de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 28 november 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden
1. Tijdens een huiszoeking in oktober 1997 werden in de woning van belanghebbende en in een bij hem in gebruik zijnde personenauto van het merk Toyota, type Camry, kenteken aa-11-aa (hierna: de personenauto) in totaal 21.700 stuks sigaretten aangetroffen en in beslag genomen. Deze sigaretten waren in Nederland niet in de heffing van de accijns betrokken en waren niet voorzien van de vereiste Nederlandse accijnszegels.
2. Belanghebbende stelt dat de bij hem thuis aangetroffen sigaretten zich bevonden in de kelder die hij aan een zekere heer D, eigenaar van de sigaretten, had verhuurd. Deze stelling is niet door de Inspecteur bestreden.
3. De door de heer D van belanghebbende gehuurde kelder was geen accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 5, aanhef en onderdeel c, van de Wet op accijns.
4. Belanghebbende heeft van genoemd huurcontract geen schriftelijk stuk overgelegd. Nu het in omstandigheden als de onderhavige niet gebruikelijk is dat de bewoner van een woning geen toegang heeft tot de daarin zich bevindende kelder, ook als deze is verhuurd, is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat hij geen toegang daartoe had. Belanghebbende is in dit bewijs niet geslaagd.
Met betrekking tot de zich in de personenauto bevindende sigaretten heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, omdat het normaal is dat een gebruiker van een personenauto weet wat zich daarin bevindt, niet aannemelijk gemaakt dat hij van de aanwezigheid van die sigaretten niet op de hoogte was.
5. Op grond van het onder 4 overwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht over de onder 1 bedoelde sigaretten had, dat hij wist dat de sigaretten niet waren voorzien van de voorgeschreven accijnszegels, en dat het hem dan ook duidelijk moet zijn geweest dat de sigaretten niet in de heffing van accijns waren betrokken.
Mitsdien heeft belanghebbende de onderhavige sigaretten voorhanden gehad in de zin van artikel 2f van de Wet op accijns.
6. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 5 april 2001, C-325/99, heeft dit Hof voor recht verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, aldus moet worden uitgelegd, dat het enkele voorhanden hebben van een accijnsproduct in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn uitslag tot verbruik is, wanneer over dat product nog geen accijns is voldaan overeenkomstig de geldende communautaire bepalingen en nationale wetgeving.
7. De berekening van de hoogte van de belasting is op zich genomen niet in geschil.
8. Op grond van vorenstaande overwegingen moet worden beslist in de door de Inspecteur voorgestane zin.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 28 november 2001 door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 december 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.