ECLI:NL:GHSHE:2001:AD5139

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Kl. 00.0105
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J. Jurgens
  • A. Quaadvliet
  • M. van der Eerden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewilliging in kennisgeving niet verdere vervolging in zaak dood door schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2001 uitspraak gedaan in een verzoek van de officier van justitie om te bewilligen in het doen van een kennisgeving van niet verdere vervolging tegen de verdachten in een zaak van dood door schuld. De zaak is ontstaan na een aangifte van [klager] op 8 november 1998, waarin hij beweerde dat de verdachten verantwoordelijk waren voor de dood van zijn moeder. De officier van justitie heeft op 1 maart 2000 aan [klager] medegedeeld dat de verdachten onterecht als verdachte waren aangemerkt, wat leidde tot een klaagschrift van [klager] op 12 mei 2000. Het hof heeft op 15 januari 2001 het beklag gegrond verklaard en de vervolging bevolen, maar de vervolging bleek later niet haalbaar. De hoofdofficier van justitie verzocht op 27 juni 2001 om een kennisgeving van niet verdere vervolging. Het hof overwoog dat de kans op een succesvolle vervolging gering was, gezien de conclusies van dr. R. Visser, die aangaf dat het tijdstip van overlijden van de moeder van [klager] niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Het hof concludeerde dat de gevraagde bewilliging moest worden verleend, omdat er onvoldoende bewijs was voor een succesvolle vervolging. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal zijn standpunt herhaalde. De uitspraak werd gedaan door mr. Jurgens als voorzitter, mrs. Quaadvliet en Van der Eerden als raadsheren, in aanwezigheid van dhr. de Jonge als griffier.

Uitspraak

Kl. 00.0105
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 oktober 2001
inzake het verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht aan het gerechtshof, om te bewilligen in het doen van een kennisgeving van niet verdere vervolging, overeenkomstig artikel 246, derde lid van het Wetboek van Strafvordering aan:
[verdachte 1],
gevestigd te [plaats]
en
[verdachte 2],
[verdachte 3],
en
[verdachte 4],
allen domicilie kiezende te [woonplaats]
wegens dood door schuld.
De feitelijke gang van zaken.
Op 8 november 1998 heeft [klager] aangifte gedaan van dood door schuld, beweerdelijk gepleegd door [verdachten].
Op 1 maart 2000 is door de officier van justitie aan [klager] bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat [verdachten] onterecht als verdachte zijn aangemerkt.
Hierop heeft [klager] op 12 mei 2000 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 mei 2000, met het verzoek de verlangde vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 25 september 2000 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 15 januari 2001 heeft het hof het beklag gegrond verklaard en de vervolging van [verdachten] bevolen. Tevens heeft het hof de officier van justitie de last gegeven de vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.
Op 27 juni 2001 heeft de hoofdofficier van justitie het hof verzocht te bewilligen in het verstrekken van een kennisgeving niet-verdere vervolging aan [verdachten]. Op 29 juni 2001 heeft de advocaat-generaal in een schriftelijk advies het hof geraden de gevraagde bewilliging te verlenen.
Op 12 september 2001 is dit bewilligingsverzoek in raadkamer in bijzijn van [klager] en zijn advocaat behandeld. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Het hof heeft in de beschikking van 15 januari 2001 overwogen dat een vervolging van [verdachten] slechts succesvol zou kunnen zijn indien voldoende vast zou komen te staan dat de moeder van [klager] na het weekend is te komen overlijden. Gelet op de uitkomsten van het gerechtelijk vooronderzoek, waarbij dr. R. Visser, arts-patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, in zijn rapport d.d. 24 april 2001 concludeert dat het tijdstip van overlijden ligt op "vermoedelijk tenminste circa 2 tot circa 3-4 dagen" voor het constateren van de dood van de moeder van [klager] en zijn daaraan verbonden precisering dat een tijdstip van overlijden van bijvoorbeeld vijf dagen voor het constateren van het overlijden "niet met zekerheid uit te sluiten" valt acht het hof een succesvolle vervolging van [verdachten] niet mogelijk. Op basis van deze uitkomsten immers kan niet worden geconcludeerd dat bewezen is te achten dat de moeder van [klager] na het weekend is overleden.
Zijdens [klager] is verzocht om het uitvoeren van een contra-expertise op de conclusies uit het rapport dr. Visser. Gelet op de stelling van dr. Visser in dat rapport, dat "lichaamstemperatuurmeeting de meest aangewezen methode" is om een nauwkeurigere bepaling van het tijdstip van overlijden te komen en gelet op het feit dat in het onderhavige geval destijds geen lichaamstemperatuur is opgenomen acht het hof het zeer onwaarschijnlijk dat een door klager verzochte contra-expertise nog enig ander licht op de zaak zal werpen. In dit verband merkt het hof nog op dat naar aanleiding van vragen zijdens [klager] door de rechter-commissaris aan dr. Visser nog om aanvullende informatie is verzocht en dat dr. Visser naar oordeel van het hof deze vraagpunten afdoende heeft behandeld, zodat niet gesteld kan worden dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest.
Gelet op het voorstaande dient de gevraagde bewilliging te worden verleend.
De beslissing.
Het hof verleent de door de officier van justitie gevraagde bewilliging in het door hem doen uitgaan van een kennisgeving niet verdere vervolging, overeenkomstig artikel 246, derde lid van het Wetboek van Strafvordering aan [verdachten]
Aldus gegeven door mr. Jurgens, als voorzitter,
mrs. Quaadvliet en Van der Eerden, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van dhr. de Jonge, als griffier,
op 10 oktober 2001.