BELASTINGKAMER
Nr. 98/03592
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de fiscale eenheid X te Z tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997, aanslagnummer .
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 31 juli 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, A, verbonden aan B te Q, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, C, tot bijstand vergezeld van D, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 14 augustus 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
(1) Het geschil betreft primair de vraag of de door belanghebbende in het kader van de all-in abonnementen en all-in 10-x-kaarten jegens de houders van die abonnementen en kaarten verrichte handeling(en) moet(en) worden beschouwd als één enkele dienst dan wel als twee of meer te onderscheiden diensten die afzonderlijk moeten worden beoordeeld.
(2) Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 25 februari 1999, CPP (C-349/96), onder meer gepubliceerd als BNB 1999/224, dient bij de beantwoording van de onder (1) vermelde vraag rekening te worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de aldaar bedoelde handeling(en) plaatsvindt (plaatsvinden). Dienaangaande is het, gelet op de omstandigheid dat elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald, van belang vast te stellen wat de kenmerkende elementen van deze handeling(en) zijn, teneinde te bepalen of belanghebbende de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent.
(3) Naar het oordeel van het Hof is het kenmerkende element van belanghebbendes dienstverrichting hierin gelegen dat zij de houders van all-in abonnementen en all-in 10-x-kaarten in staat stelt bij elk bezoek dat zij aan haar sportcentrum brengen naar keuze gebruik te maken van één of meer van de onderhavige sportfaciliteiten, te weten aerobics, fitness en squash, waarbij de gekozen sportfaciliteit of de gekozen combinatie van sportfaciliteiten telkens een andere kan zijn. Aldus verleent belanghebbende aan de houders van die abonnementen en kaarten economisch gesproken één dienst.
Aan het vorenstaande wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de squashbanen fysiek zijn gescheiden van de ruimten waarin de overige activiteiten plaatsvinden.
Naar het oordeel van het Hof bestaat voor het aanmerken van het squash-element als een afzonderlijke dienst dan wel voor het afsplitsen van dit element, enkel en alleen omdat dit element afzonderlijk bezien is aan te merken als vrijgestelde verhuur van een onroerende zaak, geen grond, zulks te minder nu vrijstellingen restrictief dienen te worden uitgelegd.
(4) Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard haar beroep op het gelijkheidsbeginsel alsmede het door haar op pagina 12 van de motivering van het beroepschrift gedane bewijsaanbod, te laten varen.
(5) Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
(6) Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
(7) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 14 augustus 2001 door J.A. Meijer, voorzitter, M.E. van Hilten en A.C. van Leijenhorst, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 15 augustus 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van fl. 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.