ECLI:NL:GHSHE:2001:AA9796

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Klacht niet-vervolging K 00.0108
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. van der Velden
  • J. Jurgens
  • Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging na klacht niet-vervolging inzake ontucht door stiefvader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2001 uitspraak gedaan naar aanleiding van een klacht van klaagster over het niet vervolgen van haar stiefvader wegens ontucht. Klaagster had op 20 april 1998 aangifte gedaan van ontucht, maar de officier van justitie besloot op 14 april 2000 om niet tot vervolging over te gaan, omdat er te veel twijfels bestonden over de feiten. Klaagster heeft hierop op 10 mei 2000 een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 15 mei 2000 is ingekomen.

Tijdens de zitting in raadkamer op 20 november 2000 heeft klaagster, bijgestaan door haar advocaat A. van Veen, haar standpunt toegelicht. Beklaagde, die zijn stiefvader is, ontkende de beschuldigingen ten stelligste en voerde aan dat klaagster hem vals beschuldigt uit wraak vanwege hun echtscheiding. De advocaat van beklaagde stelde dat er geen bewijs is voor de beschuldigingen en dat klaagster haar kinderen heeft geïndoctrineerd.

De advocaat-generaal adviseerde het hof om beklaagde te vervolgen, ondanks de moeilijkheid van het bewijs. Het hof oordeelde dat er voldoende redenen waren om de vervolging te rechtvaardigen en dat de belangen van het slachtoffer zwaarder wogen dan die van beklaagde. Het hof verklaarde het beklag gegrond en beval de vervolging van beklaagde ter zake van incest, met de opdracht aan de officier van justitie om een vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering. Deze beslissing werd genomen in het belang van de rechtsgang en de ernst van de beschuldigingen.

Uitspraak

Kl. 00.0108
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste kamer, van
17 januari 2001 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[Klaagster],
wonende te [woonplaats],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat
mr. W. Bos,
over de beslissing van de officier van justitie tot het niet vervolgen van:
[Beklaagde],
wonende te [woonplaats],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat
mr. J.W. Weehuizen,
wegens ontucht.
De feitelijke gang van zaken.
Op 20 april 1998 heeft klaagster aangifte gedaan van ontucht, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagde.
Op 14 april 2000 is door de officier van justitie aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er te veel twijfels zijn gerezen ten aanzien van de vraag of er daadwerkelijk ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
Hierop heeft klaagster op 10 mei 2000 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 mei 2000, met het verzoek de verlangde vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 31 augustus 2000 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Klaagster is, bijgestaan door haar advocaat A. van Veen, op 20 november 2000 in raadkamer van dit hof verschenen, teneinde te worden gehoord op het ingediende beklag.
Beklaagde is, bijgestaan door zijn advocaat, op 13 december 2000 in raadkamer van dit hof verschenen, teneinde te worden gehoord op het ingediende beklag.
De beoordeling.
Klaagster stelt dat beklaagde, haar stiefvader, ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd.
Beklaagde ontkent dit ten stelligste.
De advocaat van klaagster heeft in raadkamer het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota, die op zijn verzoek aan deze beschikking wordt gehecht en hier als ingelast moet worden beschouwd.
Door klaagster is voorts in raadkamer naar voren gebracht dat zij over deze zaak tegen haar moeder is begonnen nadat haar moeder haar vertelde dat zij van beklaagde ging scheiden. Klaagster heeft ook gezien dat beklaagde dingen heeft uitgehaald met [haar zusje] en [haar broertje]. Beklaagde is met de ontucht begonnen enige tijd na zijn herseninfarct en opgehouden toen ze erover begonnen is. Daarna is hij nog wel doorgegaan met haar zusje, aldus klaagster.
Klaagster wil dat beklaagde wordt vervolgd omdat hij dingen heeft gedaan die niet horen. Klaagster beseft dat het heel moeilijk wordt deze zaak te verwerken en dat ze een zware tijd krijgt als deze zaak verder vervolgd wordt, maar ze vindt dat er een straf moet volgen.
Nadat de voorzitter hem heeft medegedeeld dat hij niet verplicht is te antwoorden op vragen die hem worden gesteld brengt beklaagde in raadkamer naar voren dat hij wars is van dat soort zaken. Hij heeft nooit een van zijn (stief)kinderen op een sexuele manier aangeraakt. Klaagster lag met hem in een echtscheiding maar kon niet loskomen van hem. Daarop volgden deze aangiftes. Dat heeft ze ook al bij haar eerste scheiding gedaan. Alles wat toen fout is gegaan, doet zij nu goed. Over een tijd zal zij dit ook haar huidige partner aandoen. Zij heeft de kinderen opgestookt en geïndoctrineerd. Het voorval met [zijn stiefzoon] toen beklaagde in Chili was, vindt beklaagde ook niet normaal maar daar heeft hij niks mee te maken. Hij kan zich niet herinneren na de reis gevraagd te hebben naar afwijkend sexueel gedrag van [zijn stiefzoon]. Het zou in het belang van de kinderen en hemzelf zijn als hij, als hij schuldig was, dit zou toegeven, maar hij is onschuldig, aldus beklaagde.
Door de advocaat van beklaagde is in raadkamer naar voren gebracht dat het leven van beklaagde is kapot gemaakt door klaagster. Al het belastend materiaal komt uit haar koker. Er zijn geen getuigen. Een deel van het steunbewijs komt van de moeder en de beste vriendin van klaagster; zij kiezen natuurlijk partij voor haar. De advocaat van beklaagde verwijst naar alle steunverklaringen die zich in het dossier bevinden ten aanzien van beklaagde en naar de afloop van de tuchtzaak tegen de vertrouwenspersoon van beklaagde. Ook verwijst hij naar het onderzoek van psychiater Haverkamp en naar het rapport van professor Bullens over de studioverhoren.
De advocaat-generaal adviseert in tegenstelling tot het schriftelijk verslag dat beklaagde vervolgd moet worden nu, na het horen van beide partijen, naar het oordeel van de advocaat-generaal de zaak onderzocht moet worden door een rechtelijk college. De zaak zal moeilijk te bewijzen zijn, maar het belang van het slachtoffer dient in casu zwaarder te wegen dan de belangen van beklaagde.
Het hof overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster dat weliswaar er een kennisgeving verdere vervolging in deze zaak is uitgegaan doch dat thans feitelijk sprake is van een het niet vervolgen van een strafbaar feit.
Het hof acht voldoende termen aanwezig om een vervolging van beklaagde te rechtvaardigen terzake van incest. De vraag of er wettig en overtuigend bewijs in deze zaak is, is een vraag die gelet op de aard en ernst en omvang van de aangifte toe dient te komen aan een rechtelijk college in eerste aanleg.
Gelet op de complexiteit van de zaak acht het hof het gewenst dat de officier van justitie tevens de vordering zal doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de verdere vervolging van beklaagde terzake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
Het hof geeft tevens de officier van justitie de last de vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering, een en ander zoals hiervoor overwogen.
Aldus gegeven door mr. van der Velden, als voorzitter,
mrs. Jurgens en Walstock, als raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. de Jonge, als griffier,
op 17 januari 2001.