ECLI:NL:GHSHE:2001:AA9793

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
OV 9590
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. van der Bend
  • Mrs. Vonhögen
  • Mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 25 januari 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, die preventief gedetineerd was in het Huis van Bewaring te Roermond, had eerder op 9 november 2000 een verzoek tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis ingediend, dat was afgewezen door de arrondissementsrechtbank te Roermond op 13 december 2000. Het hof overwoog dat, volgens de gewijzigde wetgeving, de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit zich richtte tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing, omdat hij reeds eerder om opheffing had verzocht.

Daarnaast werd het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, dat ter terechtzitting was gedaan, eveneens afgewezen. Het hof oordeelde dat het hoger beroep tegen een vonnis dat geen einduitspraak is, slechts gelijktijdig met het hoger beroep tegen de einduitspraak kan worden toegelaten. Hierdoor werd de verdachte ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor het verzoek tot schorsing.

Het hof concludeerde dat het niet bevoegd was om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen, gezien de niet-ontvankelijkheid van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter Mr. van der Bend en de raadsheren Mrs. Vonhögen en Mr. Jansen, in aanwezigheid van de griffier Dhr. de Jonge.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
=====================
| VOORLOPIGE HECHTENIS
=====================
Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch,
gezien de akte van de griffier van de arrondissementsrechtbank te Roermond d.d. 18 december 2000, waarbij namens
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond,
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Roermond d.d. 13 december 2000, bij welke beslissing het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de aan [verdachte] voornoemd opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
gezien de beslissing waarvan beroep;
gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman;
Overwegende ten aanzien van de ontvankelijkheid van het appel voor zover het zich richt tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis:
dat het hierbij gaat om de afwijzing van een verzoek tot opheffing gedaan ter terechtzitting;
dat weliswaar bij wet van 11 mei 1998, Stb. 251 artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering is gewijzigd en thans volgens het nieuw ingevoegde tweede lid van dit artikel het eerste lid van dit artikel niet van toepassing in het geval dat hoger beroep wordt aangetekend tegen het bevel tot gevangenneming en tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding;
dat echter blijkens de Memorie van Toelichting dit artikel samen met artikel 71 Wetboek van Strafvordering is gewijzigd met het oog op "(D)e omstandigheid dat ingevolge het huidige artikel 71, eerste lid, de verdachte tegen een op terechtzitting gegeven bevel tot gevangenhouding pas nadat de einduitspraak is gedaan kan opponeren." (TK 1994-1995, 24 219, nr. 3 blz. 11);
dat voorts in de Nota naar aanleiding van het nader verslag wordt gesteld: "(H)et is juist niet de bedoeling geweest met de regeling nieuwe beroepsmogelijkheden te creëren; de toevoeging in artikel 406, tweede lid, is opgenomen ten behoeve van de verdachte die niet eerder om opheffing van zijn voorlopige hechtenis heeft verzocht" (TK 1996-1997, 24 219, nr. 12);
dat naar het oordeel van het hof derhalve hetgeen bepaald is in artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering er toe moet leiden dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn appel voor zover dat zich richt tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing gedaan ter terechtzitting, nu hij reeds eerder op 9 november 2000 om opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht en hij slechts van de afwijzing van zijn eerste verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in hoger beroep kan gaan.
Overwegende ten aanzien van de ontvankelijkheid van het appel voor zover het zich richt tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis:
dat het hierbij gaat om de afwijzing van een verzoek tot schorsing gedaan ter terechtzitting;
dat het hier gaat om een vonnis dat geen einduitspraak is, weshalve het hoger beroep slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten is.
dat, gelet op het voorstaande verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de afwijzing van een verzoek tot schorsing gedaan ter terechtzitting.
overwegende, ten aanzien van het in raadkamer door de raadsman van de verdachte gedane mondelinge verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis:
dat, nu het hof door de niet-ontvankelijkheid van verdachte niet bevoegd is de voorlopige hechtenis op te heffen, het hof gelet op artikel 86, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering evenmin bevoegd is de voorlopige hechtenis te schorsen.
Gelet op de artikelen 66 - tweede lid, 67, 67a. 75, 78 en 80 t/m 88 van het Wetboek van Strafvordering.
BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
Verklaart zich onbevoegd van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis kennis te nemen;
Aldus gedaan op 25 januari 2001
door Mr. van der Bend, als voorzitter,
Mrs. Vonhögen en Jansen, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. de Jonge, als griffier.