ECLI:NL:GHSHE:2000:AD9484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.001824.99
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Klaufus
  • Mrs. van der Bend
  • Mrs. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond inzake meervoudige overvallen met geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere overvallen met geweld. De verdachte, geboren in Tamanfoust, Algerije, heeft in Nederland asiel aangevraagd en is in een situatie terechtgekomen waarin hij onder druk werd gezet door medeverdachten om deel te nemen aan gewelddadige overvallen. Het hof heeft de bewijsvoering van de eerste rechter herzien en geconcludeerd dat de verdachte niet onder zodanige druk heeft gestaan dat hij niet anders kon handelen dan de feiten te plegen zoals ten laste gelegd. Het hof heeft de strafmaat vastgesteld op acht jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft tijdens de overvallen niet het geweld zelf gepleegd. De beslissing van het hof is om het vonnis van de eerste rechter te bevestigen, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische druk waaronder de verdachte heeft gestaan en de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

parketnummer : 20.001824.99
uitspraakdatum : 4 mei 2000
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 25 juni 1999 in de strafzaak onder de parketnummers 04/610008-99 en 04/050621-99 tegen:
[verdachte],
geboren te Tamanfoust (Algerije), 1970,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
- de bewijsvoering;
- de verwerping van het beroep op overmacht;
- de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Om wille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen. De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over, zoals deze na verbeterde lezing daarvan is komen te luiden.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de raadsvrouwe van de verdachte is een beroep op psychische overmacht gedaan.
De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven-:
Cliënt is van Algerije naar Nederland gevlucht en daar in november 1993 aangekomen. Na verblijf in diverse opvangcentra is hij terechtgekomen in [woonplaats] aan het adres [adres], waar hij de woning met een aantal andere asielzoekers moest delen.
Cliënt werd vanaf juli 1997 geconfronteerd in zijn woning met een groep mensen die hij niet kende, maar die elkaar wel goed kenden.
De leiders in deze groep van personen alsmede degenen die de plannen maakten voor de overvallen waren [medeverd[medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte].
Nadat er door een aantal personen van deze groep twee overvallen waren gepleegd, is door [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] aan cliënt te verstaan gegeven dat hij diende te gaan deelnemen aan door hen te plannen overvallen. Cliënt heeft vervolgens veelvuldig geweigerd om deel te nemen aan overvallen, als gevolg waarvan hij aan voortdurende bedreigingen werd blootgesteld.
[medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben meermalen een vuurwapen tegen het hoofd van cliënt gezet en [medeverdachte] heeft hem bedreigd met een stroomstok.
Hoewel cliënt heeft getracht weerstand te beiden aan de druk om deel te nemen aan overvallen, is hij hierin niet geslaagd.
De eerste overval waarbij cliënt betrokken was door mee te gaan en in de auto te blijven zitten, is de overval geweest in Eindhoven op 21 september 1997 (het hof: dit betreft het ad informandum gevoegde feit, vermeld op de inleidende dagvaarding, parketnummer 04/050621-99, onder 2.).
Cliënt heeft getracht letterlijk te ontsnappen aan personen als [medeverdachte] en [medeverdachte] en heeft in september/oktober 1997 geprobeerd een andere woning te bemachtigen. Cliënt is vervolgens naar Den Bosch verhuisd, waar hij gedurende negen maanden heeft verbleven bij de eigenaar van een restaurant waar hij gewerkt heeft. Na deze periode heeft hij een kamer gevonden op de [adres] in Den Bosch.
Tot augustus 1998 heeft hij zich zodoende weten te onttrekken aan het aandachtsveld van [medeverdachte] en [medeverdachte]. In die periode heeft hij ook niet gedwongen hoeven deel te nemen aan overvallen.
Na augustus 1998 is het contact met zijn huisgenoten noodgedwongen weer herleefd, nadat cliënt had bemerkt dat zij zijn post, die aankwam op het adres in [woonplaats], openden en verscheurden en hij genoodzaakt werd om terug te gaan naar [woonplaats] en daar zijn post op te halen. Vanaf die tijd is cliënt niet meer losgekomen van hen. Cliënt, geleerd van de eerdere bedreiging, durfde hen niet de deur te wijzen. Vanaf die tijd werd hij gedwongen om ook actief mee te doen aan de overvallen.
Het hof overweegt daaromtrent dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden is dat de verdachte telkens onder een zodanige druk heeft gestaan dat hij zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken en niet anders heeft kunnen handelen dan de in de tenlastelegging genoemde feiten mede te plegen.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouwe.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, parketnummer 04/610008-99, onder de nummers 1 tot en met 9, alsmede aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, parketnummer 04/050621-99 onder nummer 2, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd;
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
-de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde en de ad informandum gevoegde feiten. Het gaat hier om het gedurende een lange periode veelvuldig plegen van overvallen op horecagelegenheden, die gepaard gingen met veel geweld en bedreigingen met geweld. De slachtoffers werden daarbij telkens met een vuurwapen bedreigd danwel beschoten;
-de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
-de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed, psychische schade en lichamelijk letsel teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers;
-de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht;
-het gewelddadig en gevaarzettend karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat:
- de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld;
-de verdachte tijdens de overvallen, die hij telkens met anderen heeft gepleegd, niet degene is geweest, die feitelijk het geweld tegen de slachtoffers heeft gepleegd.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging en de oplegging van de maatregel is gegrond op de artikelen: 10, 27, 36f, 45, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Bevestigt het beroepen vonnis.
Dit arrest is gewezen door Mr. Klaufus, als voorzitter
Mrs. van der Bend en Jansen, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Welten, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2000.
Mr. Klaufus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-
verdachte:
[verdachte],
geboren te Tamanfoust (Algerije), 1970,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Maastricht
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 25 juni 1999 ter zake van:
t.a.v. parketnr. 04/610008-99 sub 1: "Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", sub 2: "Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", sub 3: "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", sub 4: "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", sub 5: "Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen",
t.a.v. parketnr. 04/050621-99: "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen",
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van acht jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som gelds ten bedrage van achtduizendennegen gulden en vijftig cent subsidiair tachtig dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], wonende [adres], [woonplaats], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting niet opheft, wijst toe de vordering van de benadeelde partij, veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij], wonende [adres], [woonplaats], te betalen een bedrag van achtduizendennegen gulden en vijftig cent, veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan, bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van achtduizendennegen gulden en vijftig cent ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om aan voornoemde benadeelde partij een bedrag van achtduizendennegen gulden en vijftig cent te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte en/of (een van) zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij een bedrag van achtduizendennegen gulden en vijftig cent heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van achtduizendennegen gulden en vijftig cent ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen),
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som gelds ten bedrage van zevenduizendachthonderd gulden subsidiair achtenzeventig dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], wonende [adres], [woonplaats], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting niet opheft, wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij, veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij], wonende [adres], [woonplaats], te betalen een bedrag van zevenduizendachthonderd gulden, veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan, verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk - tot een bedrag van tweeënzestigduizendtweehonderd gulden - niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dit gedeelte van de vordering slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter, bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van zevenduizendachthonderd gulden ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om aan voornoemde benadeelde partij een bedrag van zevenduizendachthonderd gulden te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte en/of (een van) zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij een bedrag van zevenduizendachthonderd gulden heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van zevenduizendachthonderd gulden ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen),
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som gelds ten bedrage van vierhonderdnegenenveertig gulden subsidiair negen dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], wonende [adres], [woonplaats], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting niet opheft, wijst toe de vordering van de benadeelde partij, veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij], wonende [adres], [woonplaats] te betalen een bedrag van vierhonderdnegenenveertig gulden, veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan, bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van vierhonderdnegenenveertig gulden ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om aan voornoemde benadeelde partij een bedrag van vierhonderdnegenenveertig gulden te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte en/of (een van) zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij een bedrag van vierhonderdnegenenveertig gulden heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van vierhonderdnegenenveertig gulden ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen);