BELASTINGKAMER
Nr. 97/20319
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van Stichting W te R tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1994, aanslagnummer 00.00.00.F.01.0000.
De mondelinge behandeling:
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 14 november 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw mr. G., als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer mr. H., beiden verbonden aan het kantoor te B van T Belastingadviseurs, en de heer P. directeur/bestuurder van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. H., tot bijstand vergezeld van mevrouw mr. E. en de heer F., allen verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 28 november 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de naheffingsaanslag tot een ten bedrage van fl. 27.277,= aan enkelvoudige
belasting ;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
fl. 2.130,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die
deze kosten moet vergoeden; en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht
ad fl. 80,= wordt vergoed.
(1) De tekst van de huurovereenkomst laat in redelijkheid geen andere uitleg toe dan dat de tegenprestatie van SWO niet alleen bestaat uit betaling van - voorlopig - een bedrag van fl. 1,= per jaar, maar ook uit het in het gehuurde opzetten en exploiteren van een steunpunt annex ontmoetingsruimte voor ouderen. Dit vindt bevestiging in de geloofwaardige verklaring van belanghebbende ter zitting dat het haar er om ging om voor de onderhavige ruimte een gegadigde te vinden met kennis en ervaring op het gebied van het exploiteren van een dergelijk steunpunt, een exploitatie welke zij als woningcorporatie niet tot haar werkterrein rekent en op welk gebied zij derhalve ook niet over de benodigde expertise beschikt.
(2) De Inspecteur heeft ter zitting uitdrukkelijk erkend dat het exploiteren van een steunpunt annex ontmoetingsruimte als onder (1) bedoeld voorzienbaar verlieslijdend is en wel in substantiële mate.
(3) Hetgeen onder (1) en (2) is overwogen en vermeld, brengt met zich dat tegenover het door belanghebbende aan SWO ter beschikking stellen van de onderhavige ruimte wèl een substantiële vergoeding staat, namelijk deels in geld en deels in natura, en dat deze vergoeding derhalve wèl maatschappelijke betekenis heeft.
Uit dit een en ander vloeit voort dat het door belanghebbende aan SWO ter beschikking stellen van deze ruimte niet plaatsvindt in het kader van het door belanghebbende verhuren van woningen aan bejaarden.
Uit dit een en ander vloeit tevens voort dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ter beschikking stellen van deze ruimte uit vrijgevigheid is geschied en dat dit ter beschikking stellen gekwalificeerd kan worden als relatiegeschenk of gift in de zin van het eerste lid, onderdeel b, juncto het tweede lid van artikel 1 van het BUA.
(4) Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende met betrekking tot de onderhavige ruimte niet een levering verricht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en is de naheffingsaanslag derhalve in zoverre ten onrechte opgelegd.
(5) Ingevolge het bepaalde in artikel 3, negende lid, tweede volzin, van de huurovereenkomst dient, tenzij de contracterende partijen anders overeenkomen, SWO het gehuurde te voorzien en voorzien te houden van voldoende inrichting en inventaris.
Nu vaststaat dat belanghebbende en niet SWO het gehuurde heeft voorzien van inrichting en inventaris, zijn de contracterende partijen kennelijk na het sluiten van de huurovereenkomst nader overeengekomen af te wijken van vorenvermelde bepaling. Aangezien belanghebbende hiertegenover geen vergoeding heeft genoten, is te dezer zake wèl sprake van vrijgevigheid. Daar tussen belanghebbende en SWO inmiddels een relatie verhuurster/ huurster bestond, valt deze vrijgevigheid onder de aan het slot van (3) vermelde bepalingen van het BUA. Ten aanzien van de door belanghebbende met betrekking tot de inrichting en de inventaris gemaakte kosten is aftrek van voorbelasting derhalve niet mogelijk. Het bedrag van
fl. 27.277,= is mitsdien terecht in de naheffingsaanslag begrepen.
(6) Nu het gelijk deels aan de zijde van belanghebbende is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is fl. 2.130,=.
(7) Nu het beroep deels gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.
(8) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 28 november 2000 door J.A. Meijer, voorzitter, M.E. van Hilten en P. Fortuin, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 5 december 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende
fl. 150,=. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.