ECLI:NL:GHSHE:2000:AA8897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
K. 99.284
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • mr. van der Velden
  • mrs. Jurgens
  • mrs. Pijls
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering inzake niet vervolgen van diefstal met braak

Op 25 november 1999 deed klager aangifte van diefstal met braak, gepleegd door beklaagde. Klager diende op 19 december 1999 een klaagschrift in bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, met het verzoek om vervolging van de beklaagde. De advocaat-generaal adviseerde op 3 maart 2000 om het beklag niet-ontvankelijk te verklaren. Klager werd opgeroepen om op 7 november 2000 in raadkamer te verschijnen, maar gaf geen gehoor. Het hof overwoog dat, gezien de brief van het arrondissementsparket Breda van 27 juli 2000, er geen nieuwe ontwikkelingen waren en dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor vervolging. Het hof oordeelde dat klager als rechtstreeks belanghebbende ontvankelijk was in zijn klacht. Het hof vond het onbegrijpelijk dat de politie geen nader onderzoek had gedaan naar het opgegeven nummerbord en de ontvreemde betaalcheques. Het hof verklaarde het beklag gegrond en beval de vervolging van het feit waarop het beklag betrekking had. Tevens gaf het hof de officier van justitie de opdracht om een vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof gaf aan dat er specifieke opsporingshandelingen moesten worden verricht, zoals het natrekken van het nummerbord en de betaalcheques.

Uitspraak

Kl. 99.284
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste kamer, van 7 december 2000 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
[woonplaats]
over de beslissing van de officier van justitie tot het niet vervolgen van:
[beklaagde]
wegens diefstal met braak.
De feitelijke gang van zaken.
Op 25 november 1999 heeft klager aangifte gedaan van diefstal met braak, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde.
Hierop heeft klager op 19 december 1999 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van dit hof op 22 december 1999, met het verzoek de verlangde vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 3 maart 2000 het hof geraden het beklag niet-ontvankelijk te verklaren.
Klager is opgeroepen op 7 november 2000 in raadkamer van dit hof te verschijnen, teneinde te worden gehoord op het ingediende beklag. Klager heeft geen gehoor gegeven aan deze oproep.
De beoordeling.
Klager heeft aangifte gedaan van inbraak.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager overweegt het hof het volgende. Mede gelet op de brief van het arrondissementsparket Breda aan het hof d.d. 27 juli 2000 waarin gesteld wordt dat er tot op dat moment geen nieuwe ontwikkelingen te melden zijn en dat te weinig aanknopingspunten en een te lage bezettingsgraad bij de politie is om deze zaak prioriteit te geven- kan niet gezegd kan worden dat het beweerdelijk gepleegde feit thans wordt vervolgd. Derhalve is klager als rechtstreeks belanghebbende ontvankelijk in zijn klacht.
Het hof acht gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren. Het hof acht het onbegrijpelijk dat er door de politie geen nader onderzoek is gepleegd naar het door klager opgegeven nummerbord en de bij de inbraak ontvreemde betaalcheques. Het hof beschouwt het buiten beschouwing laten van deze onderzoekgegevens als een onjuiste prioriteitenstelling.
Gelet op het feit dat thans nog geen dader bekend is acht het hof het gewenst dat de officier van justitie tevens de vordering zal doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.
In het kader van bedoeld gerechtelijk vooronderzoek denkt het hof dan ondermeer aan de volgende opsporingshandelingen:
- het natrekken van het door klager opgegeven nummerbord;
- het natrekken van de bij de inbraak ontvreemde en reeds uitgegeven betaalcheques.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Het hof geeft tevens de officier van justitie de last de vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering, een en ander zoals hiervoor overwogen.
Aldus gegeven door mr. van der Velden, als voorzitter,
mrs. Jurgens en Pijls, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van dhr. de Jonge, als griffier,
op 7 december 2000
_______________________________
_______________________________
_______________________________
______________________________