ECLI:NL:GHSHE:2000:AA8305

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C0000550/HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Kok
  • A. de Groot-Van Dijken
  • J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake managementovereenkomst en conservatoir beslag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen een vonnis van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De appellant, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had in eerste aanleg een conservatoir beslag gelegd op de activa van de geïntimeerde, eveneens een besloten vennootschap, in verband met een geschil over een managementovereenkomst. De president had geoordeeld dat het bestaan van deze overeenkomst onvoldoende aannemelijk was en had de appellant bevolen de beslagen op te heffen. De appellant ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de zitting van het hof op 26 september 2000 werd de zaak mondeling bepleit door de procureurs van beide partijen. De appellant voerde aan dat de president ten onrechte had geoordeeld dat de managementovereenkomst niet aannemelijk was. Het hof overwoog dat de president niet voldoende had gekeken naar de bewijsstukken die door de appellant waren overgelegd, waaronder bankafschriften en een concept van de managementovereenkomst. Het hof concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat er een managementovereenkomst bestond, en dat de president de belangen van de appellant niet goed had afgewogen.

Het hof vernietigde het vonnis van de president voor zover het de opheffing van de beslagen betrof en wees de vordering van de geïntimeerde tot opheffing van de beslagen af. Het hof bekrachtigde echter het vonnis voor zover het de reconventionele vorderingen van de appellant betrof, omdat er onvoldoende bewijs was voor de vorderingen tot betaling van een voorschot op de managementfee. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, de geïntimeerde. Dit arrest werd uitgesproken op 24 oktober 2000.

Uitspraak

typ. MC
rolnr. KG C0000550/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 24 oktober 2000,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANT],
gevestigd te [woonplaats], en
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr O.J.W. Reijnders,
t e g e n:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd en kantoorhoudend te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr M.J.P.N. Steijven,
op het hoger beroep van appellanten (tezamen te noemen [appellant]) tegen het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 april 2000, onder rolnr. 48289/ KG ZA 00-187 in kort geding gewezen tussen geïntimeerde [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
In voormeld vonnis heeft de president, voor zover in hoger beroep van belang, [appellant] veroordeeld om de ten laste van [geïntimeerde] gelegde conservatoire derdenbeslagen op te heffen op straffe van een dwangsom, en heeft hij de reconventionele vorderingen van [appellant] afgewezen.
2. Het geding in hoger beroep
[appellant] is bij exploot van 3 mei 2000, gevolgd door een herstelexploot van 18 mei 2000, tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen en heeft in het appelexploot onder overlegging van producties drie grieven aangevoerd, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconclu-deerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met ver-oordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens is de zaak ter zitting van het hof van
26 september 2000 mondeling bepleit door hun beider procureurs, [appellant] aan de hand van een pleitnota die deel uitmaakt van het dossier. [appellant] heeft daarbij tevens bij akte tevoren aan het hof en aan de wederpartij toegezonden producties in het geding gebracht. Bij die gelegenheid is namens [appellant] het hoger beroep tegen de aanvankelijk ook gedagvaarde besloten vennootschap Tree Corporate Development B.V. ingetrokken. Tenslotte hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven van [appellant] luiden, kort en zakelijk weergegeven, als volgt.
Grief I: De president overweegt ten onrechte dat het bestaan van de managementovereenkomst van 1 juli 1997 onvoldoende aannemelijk is geworden.
Grief II: De president gaat ten onrechte voorbij aan hetgeen ter onderbouwing van de vordering uit hoofde van de managementovereenkomst is aangevoerd.
Grief III: De president verbindt ten onrechte aan het niet voorhanden hebben van een ondertekend exemplaar van de managementovereenkomst en het niet geadstrueerde verweer van Tree de conclusie dat het bestaan van de overeenkomst niet aannemelijk is geworden.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het gaat in deze zaak om het navolgende.
([appellant] is in 1993 tezamen met zijn zuster [zuster] en haar voormalige echtgenoot [zwager] een onderneming gestart die zich bezig houdt met het organi-seren en promoten van seminars, in het bijzonder op basis van de ideeën van de Amerikaan [amerikaan].
In de loop van de jaren 1995 tot 1997 is de onderneming als volgt georganiseerd.
[appellant], [zuster] en [zwager] zijn oprichters en bestuurders - gezamenlijk bevoegd - van [geïntimeerde] B.V. Enig aandeelhouder van [geïntimeerde]is Tree Holding B.V., van welke Holding de aandeelhouders en bestuurders - eveneens gezamenlijk bevoegd - zijn de persoonlijke Holdings van de drie genoemde personen, en wel [appellant] ([appellant]), Aleksander Holding B.V. ([zuster]) en [zwager] Holding B.V. ([zwager]).
Tree Holding B.V. is enig aandeelhouder van Tree Corporate Developement B.V. [appellant] is gemachtigd om deze laatste vennootschap te vertegenwoordigen.
De verstandhouding tussen [appellant] enerzijds en [zuster] en [zwager] anderzijds is op een gegeven moment verslechterd. Partijen hebben afgesproken dat [appellant] naar Engeland zou gaan en daar door middel van Tree Corporate Developement B.V. seminars zou gaan organi-seren.
Bij brief van 11 augustus 1999 schrijven [zuster] en [zwager], mede namens de drie Tree-vennootschappen en hun eigen Holdings, aan [appellant] een brief die, kort weergegeven, inhoudt dat zij stappen willen ondernemen om [appellant] (Holding) te ontslaan als directeur van de Tree-vennootschappen en dat zij hem de zeggenschap in die vennoot-schappen willen ontnemen en dat zij daartoe een aandeel-houdersvergadering bijeenroepen tegen 30 augustus 1999.
Bij brieven van zijn raadsman van 27 augustus 1999 en
10 en 16 september 1999 heeft [appellant] tegen de inhoud van de brief van 11 augustus 1999 geprotesteerd en om nader overleg verzocht. [zuster] en [zwager] zijn daar niet op in gegaan.
Op 27 augustus 1999 heeft [accountants], accountants te [woonplaats], aan de raadsman van [appellant] een stuk getiteld "Management-overeenkomst voor onbepaalde tijd" toegezonden, hetwelk onder meer inhoudt dat partijen
- [geïntimeerde] B.V. en [appellant]- een overeen-komst wensen te sluiten tot het verrichten van diensten, meer in het bijzonder het voeren van directie over [geïntimeerde] door [appellant] Ondertekening zou dienen te geschieden door [appellant] namens beide partijen. In deze procedure is geen ondertekend exemplaar van de over-eenkomst overgelegd. Het concept voorziet onder meer in een opzegtermijn van zes maanden en de mogelijkheid van schadevergoeding in geval van eenzijdige opzegging door [geïntimeerde] ter grootte van 12 tot 24 maandvergoedingen.
[appellant] heeft bankafschriften in het geding gebracht
waaruit blijkt dat [geïntimeerde] aan [appellant] bedragen (wisselend tussen de ongeveer f 8.000,-- en de
f 12.000,--, meestal f 12.572,50) heeft overgemaakt, meestal met vermelding "management fee", in de maanden: juli, november en december 1997 en februari, mei, en juni 1999. Tree Holding B.V. heeft aldus bedragen overgemaakt in de maanden juni, september en december 1998.
[appellant] stelt van [geïntimeerde] enkele honderdduizenden guldens te vorderen te hebben terzake van achterstal-lige managementfee, schadevergoeding, onkostenvergoeding e.a. Ter verzekering van die vordering heeft [appellant] op
28 december 1999 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [geïntimeerde] onder de ING bank en de Rabobank. In het onderhavige kort geding vordert [geïntimeerde] opheffing van die beslagen, terwijl [appellant] in reconventie een voorschot van f 100.000,-- op de onbe-taalde manage-mentfee en vergoedingen vordert, alsmede een bedrag van
f 12.572,50 per maand tot het rechtsgeldig einde van de managementovereenkomst, subsidiair een voorschot van
f 100.000,-- en zes maanden managementfee over de opzegtermijn.
De president heeft geoordeeld dat het bestaan van de managementovereenkomst onvoldoende aannemelijk is geworden, heeft [appellant] bevolen de beslagen op te heffen en heeft de reconventionele vorderingen afgewezen.
Tussen partijen is een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig. Daarin vindt binnenkort een comparitie na antwoord plaats.
4.2. Het hof stelt voorop, dat volgens art. 705 lid 2 Rv een beslag dient te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht blijkt. Het ligt derhalve in de eerste plaats op de weg van, in dit geval, [geïntimeerde] om in het kader van dit kort geding aannemelijk te maken dat de door [appellant] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechter slaat daarbij acht op al hetgeen door beide partijen, (summierlijk) onderbouwd, naar voren is gebracht. Voorts dienen de wederzijdse belangen - voor de beslaglegger: dat verhaal mogelijk zal zijn als zijn vordering komt vast te staan; voor de beslagene: dat hij de beslaglegger kan aanspreken voor de schade indien de vordering ondeugdelijk zal blijken te zijn - te worden afgewogen.
De rechtbank lijkt bij haar beoordeling dit uitgangspunt uit het oog te hebben verloren.
4.3. [geïntimeerde] heeft ter zitting van het hof erkend, dat er een afspraak tussen partijen was dat de drie directeuren de vergoeding voor hun werkzaamheden zouden declareren in de vorm van een managementfee. Zij betwist echter dat er een overeenkomst is gesloten met de bepalingen en bedingen als door [appellant] in de procedure overgelegd.
Het hof slaat voorts acht op de overgelegde concept-managementover-eenkomst en de bewijsstukken van betalingen terzake managementfee.
Naar het oordeel van het hof kan er voorshands als voldoende aannemelijk van worden uitgegaan dat tussen [geïntimeerde] en [appellant] een managementover-eenkomst met een nader te bepalen inhoud bestaat of althans heeft bestaan. Dat er in dit kort geding geen ondertekend exemplaar daarvan is overgelegd acht het hof niet doorslaggevend. De grieven slagen derhalve en het vonnis van de president kan niet in stand blijven. Het hof zal de vorderingen van par-tijen, voor zover in hoger beroep aan de orde, opnieuw beoordelen.
4.4. In het kader van dit kort geding kan niet worden beoordeeld of tussen partijen een managementovereenkomst geldt of gegolden heeft met een inhoud gelijk aan die van het concept dat door [appellant] is overgelegd. Het hof acht het echter bepaald niet onaanne-melijk dat [appellant] uit hoofde van enige managementovereen-komst die bestaat of bestond met [geïntimeerde], nog bedragen van [geïntimeerde] te vorderen heeft. In elk geval is niet summierlijk de ondeugdelijk-heid van de door [appellant] gepretendeerde vordering komen vast te staan.
Daar komt bij, dat ter zitting van het hof van de zijde van [geïntimeerde] is gesteld, dat de vennootschap min of meer in liquidatie is omdat [amerikaan] niet meer met haar wil samenwerken. Daarom heeft [geïntimeerde] - vol-gens [appellant] - haar activiteiten naar [land] verplaatst,
waar deze in een nieuw opgerichte vennootschap worden voortgezet. Het kantoor van [geïntimeerde] in [woonplaats] blijkt inmiddels vrijwel onbemand te zijn, zo erkent [geïntimeerde].
Dit alles doet het belang van [appellant] bij een conservatoir beslag als waarborg dat voor zijn, nog niet vaststaande, vordering verhaal mogelijk zal zijn, zwaar wegen.
De oorspronkelijke vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het te haren laste gelegde beslag dient dan ook te worden afgewezen.
4.5. Wat betreft de vordering van [appellant] tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding en voorlopige doorbetaling van de managementfee is het hof echter van oordeel dat omtrent de inhoud van de tussen partijen geldende managementovereenkomst onvoldoende is komen vast te staan om op die grond nu in kort geding daarop te kunnen vooruit lopen door de hier aan de orde zijnde vorderingen toe te wijzen. Het staat onvoldoende vast dat partijen een schadevergoeding bij eenzijdig gegeven ontslag zijn overeengekomen en/of een opzegtermijn van zes maanden, terwijl evenmin vaststaat of de management-overeenkomst nog bestaat of reeds is beëindigd.
[appellant] heeft niets gesteld omtrent een bij haar aanwezig bijzonder belang bij onmiddellijke uitbetaling van de gevorderde bedragen. Indien in de loop van de bodem-procedure omtrent haar aanspraken meer zou komen vast te staan behoort het vragen van een provisionele voorziening bij de rechtbank tot de mogelijkheden.
De president heeft derhalve terecht, zij het op andere gronden dan waarop het hof thans oordeelt, de vorderingen van [appellant] afgewezen.
4.6. Het vonnis, waarvan beroep, zal derhalve - voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen - worden vernietigd voor zover in conventie gewezen, en met verbetering van gronden bekrachtigd voor zover in reconventie gewezen.
[geïntimeerde] zal als de in eerste aanleg in conventie alsnog in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in conventie.
Wat betreft de proceskosten in hoger beroep moet [geïntimeerde] in zoverre als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd dat het hof haar zal veroordelen in de helft van de kosten, aan de zijde van [appellant] gevallen.
5. Uitspraak
Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 april 2000 in conventie, voor zover daarbij [appellant] werd bevolen om de ten laste van [geïntimeerde] B.V. gelegde beslagen onder de ING Bank en de Rabobank op te heffen op straffe van een dwangsom, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
Wijst de vordering van [geïntimeerde] B.V. tot opheffing van deze beslagen op straffe van een dwangsom af;
Bekrachtigt het vonnis voor zover in reconventie gewezen;
Veroordeelt [geïntimeerde] B.V. in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg, tot op heden begroot op f 345,-- voor verschotten en f 1.550,-- voor salaris procureur,
en in de helft van de kosten van [appellant] in hoger beroep, tot op heden begroot op f 475,-- voor verschotten en
f 2.550,-- voor salaris procureur;
Verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mrs de Kok, De Groot-Van Dijken en
Van Maanen en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van dit hof van 24 oktober 2000.