ECLI:NL:GHSHE:2000:AA8287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C0000529/He
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Bod
  • Huijbers-Koopman
  • Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het gebruik van de echtelijke woning en inboedelgoederen na scheiding

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 26 oktober 2000, betreft het een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 28 maart 2000. De man, appellant, had in eerste aanleg verzocht om de vordering van de vrouw, geïntimeerde, af te wijzen. De vrouw had in haar vordering gesteld dat zij recht had op het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de bijbehorende inboedelgoederen, zoals bepaald in een eerdere beschikking van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de vrouw inderdaad recht had op het gebruik van de woning en de inboedel, ongeacht de aanwezigheid van inboedelgoederen van de nieuwe vriend van de vrouw. Het hof stelde vast dat de vrouw een spoedeisend belang had bij haar vordering, en dat de man in gebreke bleef om aan de vordering te voldoen. De president had terecht een dwangsom opgelegd aan de man, die weigerde de vordering van de vrouw na te komen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de man in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het recht van de vrouw op het gebruik van de woning en de inboedel, en de verplichting van de man om hieraan te voldoen.

Uitspraak

typ. T.B./JZ
rolnr. KG C0000529/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 26 oktober 2000,
gewezen in de zaak van:
[DE MAN],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding d.d. 11 april 2000 en herstelexploot d.d. 9 mei 2000,
procureur mr. C.M. Brouwers;
tegen
[DE VROUW],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur mr. B.A. van Mens;
op het hoger beroep tegen het door de president van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis d.d. 28 maart 2000 tussen appellant - de man - als gedaagde en geïntimeerde - de vrouw - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (rolnr. 48858/KG ZA
00-176)
Het hof verwijst dienaangaande naar voormeld vonnis waarvan de inhoud aan partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft de man vier grieven aangevoerd en vervolgens geconcludeerd primair het beroepen vonnis te vernietigen en de vordering van de vrouw af te wijzen, subsidiair de door de man te verbeuren dwangsommen op nihil te stellen dan wel deze aanmerkelijk te matigen.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw onder overlegging van producties de grieven bestreden.
De vrouw heeft daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven komen er op neer dat de president van de rechtbank de vordering van de vrouw ten onrechte heeft toegewezen, althans ten onrechte de gevorderde dwangsom heeft toegewezen en de man in de kosten heeft veroordeeld.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het hof naar punt 2.1 en 4.2 van het beroepen vonnis.
4.2. De grieven I en II falen.
4.2.1. Ingevolge de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch d.d. 23 februari 2000 is de vrouw gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning van partijen aan [adres] te [woonplaats]. Dit uitsluitend gebruik omvat in beginsel ook de tot die woning behorende inboedelgoederen.
4.2.2. De man stelt dat de vrouw geen (spoedeisend) belang heeft bij haar vordering tot het terugplaatsen in die woning van de door hem uit die woning gehaalde goederen, althans tot het brengen van de woning in de staat waarin deze zich voorafgaand aan het uiteengaan van partijen op [datum] 2000 bevond, omdat op [datum] 2000 de woning deels was ingericht met de authentieke inboedel, deels met door de man vervangen inboedelzaken en deels met vervangende inboedelzaken van de huidige vriend van de vrouw, zodat de inrichting in ieder geval voldeed aan de subsidiaire vordering van de vrouw.
4.2.3. Het hof is van oordeel dat de vrouw een (spoedeisend) belang heeft bij de primaire en subsidiaire vordering. Dit wordt niet anders indien er inboedel-goederen van de vriend van de vrouw in de woning zouden staan en de woning zich daarmee in een staat zou bevinden die vergelijkbaar is met die voorafgaande aan het uiteengaan van partijen, al hetgeen de vrouw overigens betwist. De vrouw heeft immers geen zeggenschap over inboedelgoederen van haar vriend. Bovendien heeft zij er belang bij dat de woning zo veel mogelijk is en blijft ingericht met de inboedelgoederen van partijen zelf.
4.2.4. De president heeft de vordering van de vrouw voorts terecht toegewezen, zelfs al zou de woning deels ingericht zijn met inboedelgoederen van de vriend van de vrouw. De vrouw heeft immers het recht tot uitsluitend gebruik van de tot die woning behorende inboedel. Daartoe behoren niet eventuele in die woning geplaatste inboedel-goederen van de vriend van de vrouw.
4.3. Grief III faalt.
4.3.1. Nu de man weigerde en weigert aan de vordering van de vrouw te voldoen heeft de president terecht een dwangsom opgelegd, te meer nu er geen aanwijzingen zijn dat de man niet aan de hoofdveroordeling kan voldoen.
4.3.2. Niet van belang is of de man eventuele verbeurde dwangsommen kan betalen. De man kan immers voorkomen dat hij dwangsommen moet betalen door aan de hoofdveroor-deling te voldoen. Voor matiging van de dwangsom tot een lager bedrag dan F 500,- per dag is geen grond aanwezig, nu uit de proceshouding van de man moet worden afgeleid dat hij volhardt in zijn weigering aan de vordering van de vrouw te voldoen.
4.4. Grief IV faalt.
4.4.1. Nu de man in het ongelijk is gesteld, heeft de president hem terecht in de kosten veroordeeld. De omstandigheid dat partijen echtgenoten of eventueel reeds gewezen echtgenoten zijn, vormt in dit geval geen grond van voormelde regel af te wijken, nu de man zich schuldig heeft gemaakt en blijft maken aan een ernstig schending van de rechten van de vrouw. Anders dan de man stelt heeft hij niet gehandeld in het belang van beide partijen, maar heeft hij gehandeld in strijd met de belangen van de vrouw.
4.5. Nu alle grieven falen, dient het beroepen vonnis te worden bekrachtigd en dient de man te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 28 maart 2000, waarvan beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de vrouw gevallen en tot op heden bepaald op F 400,- wegens griffierechten en F 1.700,- wegens salaris van de procureur, op de voet van het bepaalde in art. 57b Rv te voldoen aan de griffier van dit hof.
Aldus gewezen door de mrs. Bod, Huijbers-Koopman en Kranenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2000.