ECLI:NL:GHSHE:2000:AA7649

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/05519
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en opgelegde boete

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2000 uitspraak gedaan in het beroep van R te K tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 juni en 20 september 2000, waarbij belanghebbende, vertegenwoordigd door F., en de Inspecteur, vertegenwoordigd door dr. M., aanwezig waren. Tijdens de zittingen werd ook getuige C., een douaneambtenaar, gehoord.

De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende was opgelegd omdat hij op 6 april 1998 met een niet in Nederland geregistreerde auto gebruik had gemaakt van de openbare weg zonder de vereiste vergunning en zonder de BPM te hebben voldaan. Belanghebbende, werkzaam als bedrijfsleider bij een Duitse autohandel, had eerder een vrijstellingsvergunning voor BPM ontvangen, maar had niet voldaan aan de verplichtingen die aan deze vergunning waren verbonden.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende, gezien zijn eerdere vergunning, op de hoogte moest zijn van de BPM-regelgeving en dat zijn handelen lichtvaardig was. De opgelegde boete van 25% werd als passend en geboden beschouwd. Belanghebbende had aangevoerd dat de boete diende te vervallen omdat hij zich uit eigen beweging tot de douaneambtenaar had gewend, maar het Hof oordeelde dat deze verklaring geen steun bood voor zijn stelling.

De uitspraak bevestigde de bestreden beslissing van de Inspecteur en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door A. Bijlsma, lid van de kamer, in aanwezigheid van waarnemend-griffier C.A.F.M. Stassen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/05519
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van R te K tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM), aanslagnummer 0.00.0.000., en tegen de gelijktijdig bij beschikking opgelegde boete.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in het openbaar ter zittingen van het Hof van 9 juni 2000 en 20 september 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, F., als gemachtigde van belanghebbende, alsmede dr M., namens de Inspecteur.
Op laatstgenoemde zitting is als getuige gehoord C., douaneambtenaar te L. Het proces-verbaal van dit verhoor is aan deze uitspraak gehecht.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 4 oktober 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. Tussen partijen staat blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
1.1. Belanghebbende woonde in 1998 in Nederland. Belanghebbende heeft op 6 april 1998 met een niet in Nederland geregistreerde personenauto, merk K type Q met Duits kenteken AA-AA-000, gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder dat hij voor deze auto beschikte over een vergunning tot vrijstelling van BPM, en zonder vooraf de BPM te hebben voldaan.
Ter zake daarvan is hem op grond van artikel 1, lid 5, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
de in de aanhef genoemde naheffingsaanslag opgelegd.
1.2. Belanghebbende is als bedrijfsleider werkzaam bij een in Duitsland gevestigde autohandel. Op 14 juni 1994 is hem op grond van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 een vergunning tot vrijstelling van BPM afgegeven, voor een andere personenauto dan de sub 1 genoemde. In die vergunning is onder meer de verplichting opgenomen wijziging van de auto waarvoor de vrijstelling is verleend, aan de Inspecteur te melden.
Belanghebbende heeft aan die verplichting niet voldaan.
2. Op beide zittingen heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat hij de verschuldigdheid van de BPM in het onderhavige geval aanvaardt, en dat zijn beroep uitsluitend betrekking heeft op de opgelegde boete van 25%.
3. Ter ondersteuning van zijn stelling dat die boete dient te vervallen heeft belanghebbende uitsluitend aangevoerd dat hij op 6 april 1998 niet is aangehouden, doch zich uit eigen beweging tot bovengenoemde douaneambtenaar C heeft gewend.
4. Uit de omstandigheid dat aan belanghebbende in het verleden de sub 1.2 genoemde vrijstellingsvergunning is verleend, volgt dat hij geacht moet worden van de hier te lande geldende wetgeving inzake de BPM goed op de hoogte te zijn.
Door niettemin met de onderhavige, hem feitelijk ter beschikking staande, personenauto gebruik te maken van de weg in Nederland, zonder dat hij over een vrijstellingsvergunning beschikte, en zonder dat hij vooraf BPM had voldaan, heeft hij
naar het oordeel van het Hof dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld te wijten is dat te weinig belasting is geheven.
Het Hof acht, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, de opgelegde boete van 25% passend en geboden.
5. Op verzoek van belanghebbende is bovengenoemde douaneambtenaar C als getuige gehoord. Zijn verklaring - waaraan het Hof geen reden heeft te twijfelen - biedt geen steun aan de stelling van belanghebbende dat hij zich eigener beweging tot de heer C heeft gewend.
In het midden kan derhalve blijven of een dergelijke omstandigheid aanleiding zou kunnen geven tot het vervallen of verminderen van de boete.
6. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 4 oktober 2000 door A. Bijlsma, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 9 oktober 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.