ECLI:NL:GHSHE:2000:AA7135

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/04186
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de margeregeling bij tijdelijke verhuur van gebruikte auto’s

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. tegen de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996. De naheffingsaanslag, opgelegd tot een bedrag van fl. 40.232,=, werd gehandhaafd door de Inspecteur na bezwaar van de belanghebbende. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 mei 2000, waarbij de administrateur en adviseur van belanghebbende, evenals de Inspecteur, aanwezig waren. Belanghebbende betwistte de toepassing van de margeregeling door de Inspecteur, die stelde dat de tijdelijke verhuur van de auto’s in de weg stond aan de toepassing van deze regeling. Het Hof oordeelde dat de margeregeling niet van toepassing was, omdat de auto’s, die meer dan incidenteel verhuurd werden, niet meer als voor wederverkoop bestemd konden worden beschouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door M.E. van Hilten en D.G. Moll van Charante, en is op 24 augustus 2000 openbaar gemaakt.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/04186
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996, aanslagnummer 1.
1. Ontstaan en loop van het geding
De naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van fl. 40.232,= aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging. Na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
De mondeling behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 16 mei 2000. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de administrateur van belanghebbende en de adviseur van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur. Belanghebbende heeft, zonder bezwaar van de Inspecteur, ter zitting overgelegd een door PTT Post afgestempeld bewijs van verzending van een aangetekend stuk aan het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Het Hof rekent dit verzendbewijs tot de stukken van het geding.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Zij houdt zich bezig met de handel in gebruikte auto’s, de verhuur van auto’s, alsmede met het onderhoud en reparaties van auto’s. Daarnaast verzorgt zij zogeheten APK-keuringen.
2.2. Belanghebbende koopt onder meer gebruikte auto’s in van leveranciers als bedoeld in artikel 28b, tweede lid, van de Wet (hierna aangeduid als: particulieren). Bij de wederverkoop van auto’s welke zij van particulieren heeft gekocht, past belanghebbende de in artikel 28b, eerste lid, van de Wet opgenomen regeling (hierna: de margeregeling) toe. Daarbij hanteert zij ter bepaling van de in een tijdvak ter zake van de levering van vorenbedoelde auto’s verschuldigde omzetbelasting de in artikel 28d van de Wet neergelegde globalisatiemethode. Voor wat betreft de van particulieren ingekochte gebruikte auto’s berekent belanghebbende de ter zake van de levering daarvan in een tijdvak verschuldigde omzetbelasting derhalve over de in dat tijdvak met de in- en verkoop van dergelijke auto’s behaalde winstmarge als bedoeld in artikel 28d, van de Wet.
2.3. Gedurende het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, zijn onder meer 18 gebruikte personenauto’s door particulieren aan belanghebbende geleverd (hierna: de personenauto’s). De personenauto’s zijn vervolgens alle door belanghebbende tijdelijk aan derden verhuurd. De lengte van de verhuurperiodes variëren van 2 weken tot tot 2 jaar. De verhuur van elke personenauto ving aan in het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft. Alle personenauto’s zijn uiteindelijk door belanghebbende verkocht en geleverd, deels in de loop van het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, en deels in latere jaren.
2.4. Bij de bepaling van de winstmarge over het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, heeft belanghebbende de som van de inkoopprijzen van de personenauto’s, ofwel fl. 287.250,=, in mindering gebracht op de som van de vergoedingen ter zake van de door haar verrichte leveringen van auto’s gedurende dit tijdvak. Een en ander resulteerde over het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, in een negatief (jaar)saldo ter grootte van fl. 17.115,=.
2.5. Van oordeel zijnde dat de margeregeling niet van toepassing is op de personenauto’s, heeft de Inspecteur belanghebbendes winstmarge over het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft vastgesteld zonder de personenauto’s daarbij in aanmerking te nemen. Dit resulteerde in de vaststelling van een (positieve) winstmarge ter grootte van fl. 270.135,= over het tijdvak waarop de naheffing betrekking heeft. Over dit bedrag heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag berekend. Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat de berekening noch het bedrag van de naheffingsaanslag als zodanig in geschil is.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de tijdelijke verhuur van de personenauto’s in de weg staat aan toepassing van de margeregeling als bedoeld in artikel 28b van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij is van mening dat de personenauto’s, ook tijdens de periode van verhuur, niet de bedrijfsvoorraad hebben verlaten, en bestemd gebleven zijn voor de wederverkoop. De Inspecteur daarentegen beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend. Naar zijn mening kan niet worden gezegd dat auto’s die, zoals de personenauto’s, meer dan incidenteel verhuurd worden, zijn gekocht met het oog op de wederverkoop.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
3.2.1. Belanghebbende
Wanneer een auto wordt gekocht, wordt het kenteken op naam van X B.V. gezet. De auto komt in de bedrijfsvoorraad.
De personenauto’s zijn door de verhuur niet aan de bedrijfsvoorraad onttrokken. Ook de verhuurde personenauto’s zijn -tijdens de periode van verhuur- in advertenties en op het internet te koop aangeboden. Als zich een potentiële koper meldt, wordt de huurder gevraagd de auto terug te brengen, opdat degene die belangstelling heeft getoond deze kan bekijken. Wanneer de belangstellende besluit de auto te kopen, dan krijgt de huurder een andere huurauto. Het is niet uitgesloten dat een auto uiteindelijk aan de huurder verkocht wordt, maar het bedrijf is daarop niet gericht.
De auto’s worden alleen verhuurd om er tijdelijk opbrengst uit te verkrijgen. Een voorraad kost immers geld als er niets mee wordt gedaan. De verhuurperiodes zijn in principe kort, bijvoorbeeld een maand. Wel kan huurovereenkomst verlengd worden als zich voor de betreffende auto nog geen gegadigde heeft gemeld. Het blijft de bedoeling de auto’s te verkopen en uiteindelijk zijn ook alle personenauto’s verkocht.
De berekening van de aanslag, noch het bedrag daarvan zijn in geschil.
3.2.2. De Inspecteur
Niet wordt bestreden dat de personenauto’s in eerste instantie gekocht zijn voor de verkoop; zij zijn echter voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor zij bestemd waren. De verhuur, gemiddeld 8 ½ maand, leidt ertoe dat niet meer kan worden gezegd dat de auto’s voor de verkoop bestemd waren. Zij zijn in feite als bedrijfsmiddel ingezet.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
- Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) bedraagt de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken, welke termijn ingevolge artikel 22a, aanhef en onderdeel a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1996; hierna: AWR) voor zover te dezen van belang, aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak. Nu de dagtekening van de bestreden uitspraak 26 juni 1998 is, eindigde de termijn voor het indienen van het beroep op 7 augustus 1998. Ingevolge artikel 6:9 AWB is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen dan wel, bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2. Het door belanghebbende ingediende beroepschrift is op 6 augustus 1998 gedateerd en is ter griffie ingekomen op 11 augustus 1998. Gelet op de dagtekening van het beroepschrift en in aanmerking nemende dat het door belanghebbende ter zitting overgelegde bewijs van aangetekende verzending daarvan de dagtekeningstempel 7 augustus 1998 draagt, acht het Hof aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Nu het beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn ter griffie is ingekomen, is het beroepschrift tijdig ingediend. Belanghebbende is mitsdien ontvankelijk in haar beroep.
- Ten aanzien van de toepassing van de margeregeling
4.3. De margeregeling is met ingang van 1 januari 1995 in de Wet opgenomen ter implementatie van de bij Richtlijn van de Raad van 24 februari 1994 (94/5/EEG) in de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting -Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (77/388/EEG; hierna: de Zesde richtlijn) ingevoegde bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten.
4.4. De bijzondere regeling voor onder meer gebruikte goederen is getroffen teneinde de belastingcumulatie, èn de daarmee gepaard gaande uitschakeling van de normale handelskanalen, te voorkomen die zich -zonder bijzondere regeling- zouden voordoen indien consumptief gebruikte goederen die via de handel worden wederverkocht, op de normale wijze in de heffing zou worden betrokken. Het Hof leidt dat af uit de ontstaansgeschiedenis van de Zesde richtlijn -en in het bijzonder die van de totstandkoming van een bijzondere regeling voor gebruikte goederen-. Het Hof wijst in dit verband op de Toelichting op het Voorstel voor een Zesde richtlijn, onder meer gepubliceerd in V-N 15 september 1973, nr. 18a. Daarbij zij opgemerkt dat de in dat Voorstel neergelegde bijzondere regeling als zodanig weliswaar niet in de Zesde richtlijn is opgenomen en dat de uiteindelijk bij de onder 4.3 genoemde Richtlijn getroffen bijzondere regeling anders is vormgegeven dan de regeling uit het Voorstel voor een Zesde richtlijn; aan de ratio van de bijzondere regeling doet dit evenwel niet af (vgl. Kamerstukken II, 1994/95, 23 952, Memorie van Toelichting blz. 2-4).
4.5. Krachtens artikel 26bis, B, eerste lid, van de Zesde richtlijn is de bijzondere regeling - voor zover te dezen van belang - van toepassing op zogenoemde “belastingplichtige wederverkopers”. Daaronder moet, blijkens artikel 26bis, A, onderdeel e, van de Zesde richtlijn onder meer worden verstaan de belastingplichtige die in het kader van zijn economische activiteit gebruikte goederen koopt, voor bedrijfsdoeleinden bestemt dan wel invoert met het oog op de wederverkoop.
4.6. In artikel 2a, eerste lid, onderdeel k, van de Wet, wordt de wederverkoper gedefinieerd als de ondernemer wiens activiteiten geheel of ten dele bestaan uit de wederverkoop van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten. Hoewel deze definitie niet letterlijk overeenkomt met die welke in artikel 26bis, A, onderdeel e, van de Zesde richtlijn is opgenomen, dient de wettelijke bepaling naar het oordeel van het Hof, mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 november 1990, nr. C-106/89 (Marleasing; Jur. 1990, blz. I-4135), in de zin van de richtlijnbepaling te worden uitgelegd.
4.7. Aan de ratio van de bijzondere regeling voor de handel in gebruikte goederen etc., zoals weergegeven onder 4.4, ontleent het Hof het oordeel dat de margeregeling toepassing mist ingeval een belastingplichtige wederverkoper een door hem van een particulier betrokken gebruikt goed exploiteert om er opbrengst uit te verkrijgen, alvorens het goed weder te verkopen en te leveren. Dit is naar het oordeel van het Hof niet anders indien de wederverkoper ten tijde van de aanschaf van het goed het oogmerk had het goed uiteindelijk te verkopen.
Aan het vorenstaande doet niet af het feit dat in de tekst van de te dezen relevante bepalingen van de Zesde richtlijn en de Wet een dergelijke beperking op de toepassing van de margeregeling als zodanig niet is geformuleerd.
Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de bijzondere regeling voor gebruikte goederen etc. een uitzondering vormt op de algemene regeling van de Zesde richtlijn en dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie uitzonderingen op de algemene regeling van de Zesde richtlijn eng moeten worden uitgelegd (zie bijvoorbeeld de arresten van het Hof van Justitie van 15 maart 1989, nr. 51/88; Hamann, Jur. 1989, blz. 0767 en van 15 juni 1989, nr. 348/87; SUFA/ALN; Jur. 1989, blz. 1737)
4.8. Gelet op het vorenoverwogene moet de vraag of de tijdelijke verhuur van de personenauto’s door belanghebbende in de weg staat aan toepassing van de margeregeling bevestigend worden beantwoord. Het gelijk is mitsdien aan de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de uitspraak moet worden bevestigd.
5. Proceskosten en griffierecht
Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Het beroep ongegrond bevindende, acht het Hof geen termen aanwezig om de Inspecteur op de voet van artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te gelasten belanghebbende het door hem gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 24 augustus 2000 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 24 augustus 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.