BELASTINGKAMER
Nr. 97/00488
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer S te R (België) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid grote ondernemingen te E van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
De vorenvermelde aanslag is opgelegd naar een belastbaar binnenlands inkomen van
fl. 843.647,=, waarvan voor wat betreft de heffing van de inkomstenbelasting een gedeelte ad fl. 834.327,= is belast naar een tarief van 10%. Deze aanslag is na tijdig daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur van 14 januari 1997 gehandhaafd.
Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 75,=.
De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden. Na van de Voorzitter daartoe verkregen toestemming heeft belanghebbende vervolgens een conclusie van repliek ingezonden. De Inspecteur heeft daarna een conclusie van dupliek ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 18 april 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. M, verbonden aan B Belastingadviseurs te W, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. C, tot bijstand vergezeld van mevrouw dra. S, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Blijkens de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast:
2.1. Belanghebbende - geboren in 1929, gehuwd en in het bezit van uitsluitend de Nederlandse nationaliteit - heeft ten minste vijf jaar vóór 10 januari 1991 zijn woonplaats van Nederland naar België verlegd.
2.2. Tot 10 januari 1991 was belanghebbende enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid S Beheer B.V., welke vennootschap tot die datum op haar beurt enig aandeelhoudster was van onder meer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid S Holding B.V.. Beide vennootschappen waren en zijn in Nederland gevestigd.
2.3. Op 10 januari 1991 heeft S Beheer B.V. haar aandelen in S Holding B.V. verkocht aan een zoon van belanghebbende. Vervolgens heeft belanghebbende op diezelfde dag zijn aandelen in S Beheer B.V. voor een prijs van fl. 8.000.000,= verkocht aan S Holding B.V.. De desbetreffende koopschuld van S Holding B.V. aan belanghebbende is omgezet in een geldlening van belanghebbende aan S Holding B.V. ter grootte van fl. 8.000.000,= tegen een rente van 10% per jaar. In het onderhavige jaar (1991) heeft belanghebbende ter zake van deze geldlening van S Holding B.V. een bedrag aan rente ontvangen van fl. 748.280,=.
2.4. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premieheffing volksverzekeringen over het onderhavige jaar (1991) heeft belanghebbende het onder 2.3 vermelde bedrag aan rente ad fl. 748.280,= niet tot zijn belastbaar binnenlands inkomen gerekend.
Van oordeel zijnde dat deze rente op grond van het bepaalde in artikel 11, paragraaf 2, van de op 19 oktober 1970 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing
(Trb. 1970, 192; hierna: de Overeenkomst) jo. het bepaalde in artikel 49, eerste lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 4°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991; hierna: de Wet) tot het binnenlandse onzuivere inkomen van belanghebbende behoort, heeft de Inspecteur belanghebbendes belastbare binnenlandse inkomen over dit jaar vastgesteld als volgt:
aangegeven belastbaar binnenlands inkomen fl. 9.061,=
rente S Beheer B.V. (niet in geschil) fl. 86.306,=
rente S Holding B.V. fl. 748.280,=
belastbaar binnenlands inkomen fl. 843.647,=,
van welk inkomen hij een gedeelte ad fl. 834.327,= heeft belast naar het in artikel 11, paragraaf 2, van de Overeenkomst vermelde percentage van 10.
Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur deze aanslag gehandhaafd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft de vraag of de Inspecteur de onder 2.3 vermelde rente ad fl. 748.280,= terecht tot belanghebbendes belastbaar binnenlands inkomen heeft gerekend.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, de Inspecteur is daarentegen van mening dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder voor wat belanghebbende betreft de door hem ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
De op pagina 4, tweede alinea, van belanghebbendes pleitnota betrokken stelling dat belanghebbende voorafgaande aan de onder 2.3 vermelde transacties de winstreserves van S Holding B.V. heeft doen uitkeren aan S Beheer B.V., wordt verlaten. Wèl houdt belanghebbende staande dat S Holding B.V. ten tijde van die transacties een zogeheten lege vennootschap zonder winstreserves was en dat S Beheer B.V. de aandelen in die vennootschap aan belanghebbendes zoon heeft verkocht voor een prijs van circa fl. 40.000,=, zijnde het bedrag van het nominaal gestorte kapitaal van die vennootschap.
In afwijking van het gestelde op pagina 6, laatste regel, van belanghebbendes beroepschrift bedraagt het aantal samenhangende zaken als bedoeld in het Besluit proceskosten fiscale procedures niet 4 of meer, maar 2.
De Inspecteur:
Betwist wordt, zij het bij gebrek aan wetenschap, dat S Beheer B.V. de aandelen in S Holding B.V. aan belanghebbendes zoon heeft verkocht voor een prijs van slechts circa fl. 40.000,=. Voorts wordt betwist dat laatstgenoemde vennootschap ten tijde van de onder 2.3 vermelde transacties een zogeheten lege vennootschap was. Ook indien de verkoopprijs slechts circa fl. 40.000,= zou zijn geweest, behoeft dit laatste niet het geval te zijn geweest: deze prijs kan immers het saldo vormen van een groot bedrag aan activa en een groot bedrag aan passiva.
Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof verstaat, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar binnenlands inkomen van (fl. 9.061,= plus fl. 86.306,= is) fl. 95.367,=, waarvan voor wat betreft de heffing van de inkomstenbelasting fl. 86.047,= belast naar een tarief van 10%.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 11, paragrafen 1 en 2, van de Overeenkomst is interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, in die andere Staat belastbaar, maar mag deze interest ook in de Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, met dien verstande dat de aldus geheven belasting niet hoger mag zijn dan 10 percent van het bedrag van de interest.
4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 49, eerste lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 4°, van de Wet behoren, voor zover te dezen van belang, zuivere inkomsten uit schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, tot het binnenlandse onzuivere inkomen indien de genieter van die inkomsten in die vennootschap een niet tot het vermogen van een onderneming behorend aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 39 of artikel 40 van de Wet.
4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 39, eerste en derde lid, van de Wet wordt, voor zover te dezen relevant, een aanmerkelijk belang aanwezig geacht indien de belastingplichtige in de loop van de laatste vijf jaren voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal van een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, middellijk aandeelhouder is geweest.
4.4. Vaststaat dat belanghebbende tot het tijdstip waarop de onder 2.3 vermelde transacties plaatsvonden enig aandeelhouder van S Beheer B.V. was, en dat deze vennootschap tot dat tijdstip op haar beurt enig aandeelhoudster van S Holding B.V. was. Dit een en ander brengt met zich dat belanghebbende tot dat tijdstip middellijk aandeelhouder van het gehele nominaal gestorte kapitaal van S Holding B.V. was. Op het moment waarop hij in het onderhavige jaar (1991) van S Holding B.V. de onderhavige rente genoot, was het derhalve nog geen vijf jaren geleden dat belanghebbende van die vennootschap voor 100% middellijk aandeelhouder was. Belanghebbende had derhalve ten tijde van het genieten van die rente een zogeheten aflopend middellijk aanmerkelijk belang - en daarmede een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 39 van de Wet - in S Holding B.V.. Ook al zou - naar belanghebbende stelt, doch de Inspecteur betwist - S Holding B.V. ten tijde van de onder 2.3 vermelde transacties een zogeheten lege vennootschap zonder winstreserves zijn geweest, dan doet zulks aan het vorenstaande niet af. Ook wordt aan het vorenstaande niet afgedaan door de omstandigheid dat belanghebbende noch vóór noch na de onder 2.3 vermelde transacties rechtstreeks enig aandeel in S Holding B.V. heeft gehouden c.q. houdt.
4.5. Gelet op het vorenstaande is, nu niets is gesteld of gebleken omtrent het door belanghebbende hebben of ooit gehad hebben van enig ondernemingsvermogen, het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 7 juli 2000 door J.A. Meijer, voorzitter, M.W.C. Feteris en A.C. van Leijenhorst, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 juli 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.