ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6418

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/00118
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhoudingsplicht loonheffing en dienstbetrekking van belanghebbenden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gaat het om de inhouding van loonheffing over de maand november 1999 door de Inspecteur. Belanghebbende, werkzaam voor R, heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffing, welke door de Inspecteur is afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 maart 2000, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. Belanghebbende stelt dat hij als ondernemer opereert en dat de inhouding van loonheffing onterecht is, terwijl de Inspecteur van mening is dat er sprake is van een dienstbetrekking.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende zijn werkzaamheden verrichtte binnen de normale kantooruren van R en onder toezicht en instructies van R. Dit wijst op een gezagsverhouding die kenmerkend is voor een arbeidsovereenkomst. Het Hof concludeert dat, ondanks de projectovereenkomst die met de v.o.f. is gesloten, belanghebbende in privaatrechtelijke dienstbetrekking tot R stond. De stelling van belanghebbende dat hij als ondernemer moet worden aangemerkt, faalt, omdat de werkzaamheden die hij verrichtte niet in lijn zijn met de kenmerken van ondernemerschap.

De uitspraak van het Hof is op 20 juni 2000 gedaan, waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 00/00118
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de rijksbelastingdienst te Z (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de inhouding van loonheffing over het tijdvak november 1999.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1. Over de maand november 1999 is door R een bedrag aan loonheffing groot ƒ 6.162,33 van belanghebbende ingehouden. Het tegen de inhouding gerichte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 15 maart 2000 te
's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn partijen verschenen en gehoord.
1.3. Het door de griffier overeenkomstig artikel 8:61, lid 3,
van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opgemaakte proces-verbaal van de zitting is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken is onder nummer N ingeschreven de v.o.f. X Consultancy (hierna: de v.o.f.); als vennoten worden genoemd belanghebbende en zijn echtgenote.
2.2. Belanghebbende is in hoofdzaak werkzaam voor R. Hij vervangt werknemers van R in geval van ziekte of tijdelijke ondercapaciteit, of wordt ingeschakeld wanneer er sprake is van een tijdelijke specifieke vraag in verband met een bepaald project.
2.3. De acquisitie van zijn werkzaamheden heeft belanghebbende
uitbesteed aan W. Deze W verzorgt tevens de opleiding, training en bijscholing van belanghebbende en met hem vergelijkbare personen.
2.4. Belanghebbende heeft in de hier aan de orde zijnde periode werkzaamheden verricht voor R. R heeft daartoe met de v.o.f. een "project-overeenkomst" gesloten. In bij die overeenkomst behorende bijlage worden de "Algemene Voorwaarden" van de v.o.f. van toepassing verklaard.
2.5. R en de Belastingdienst Grote Ondernemingen A stellen zich op het standpunt dat "vervangers" als belanghebbende in dienstbetrekking zijn bij R.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag
of het sub 1.1 genoemde bedrag aan loonheffing terecht van belanghebbende is ingehouden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke
door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, en op hetgeen zij daaraan ter zitting nog hebben toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de
bestreden uitspraak, en tot teruggave van het bedrag van de ingehouden loonheffing.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zijn standpunt uitsluitend berust op de stelling dat zijn hoofdactiviteit - te weten het voor korte perioden sluiten van overeenkomsten van opdracht tot het vervullen van vervangingsdiensten - is aan te merken als een ondernemersactiviteit, hetgeen uitsluit dat de in casu ten behoeve van R als "ondersteuner Helpdesk" verrichte werkzaamheden in privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) worden verricht.
4.2. Reeds bij de totstandkoming van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is te kennen gegeven dat tot de winst uit onderneming behoort "de vergoeding voor de eigen arbeid van de ondernemer en, gelet op het bepaalde in artikel 20 (nader art. 22) van het ontwerp, soms zelfs het door de ondernemer als zodanig uit een dienstbetrekking genoten loon."(M.v.T., blz. 33, rk.)
Indien er - veronderstellenderwijs - van wordt uitgegaan dat belanghebbende zijn activiteiten verricht in het kader van een voor zijn rekening gedreven onderneming, dan sluit zulks derhalve geenszins uit, dat hij een deel van die activiteiten verricht als werknemer in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet, en dat hij uit dien hoofde is onderworpen aan de inhouding van loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Hierbij verdient opmerking dat een inhoudingsplichtige er als regel geen zicht op zal hebben of het door hem betaalde loon tot de ondernemingswinst van zijn werknemers behoort.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de sub 4.1 weergegeven stelling van belanghebbende faalt.
4.3. Het Hof acht aannemelijk, nu zulks in de projectovereenkomst c.q. de daarbij behorende bijlage is vastgelegd, dat belanghebbende zijn werkzaamheden binnen de normale kantooruren van R en op locatie van de bank verrichtte; belanghebbende heeft zulks niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist.
Het Hof acht voorts, bij afweging van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, aannemelijk:
- dat vervanging van belanghebbende "niet denkbeeldig" is, doch zich, naar belanghebbende ook erkent, in de praktijk niet veelvuldig zal voordoen;
- dat belanghebbende slechts adviezen gaf ten aanzien van
producten (hypotheken e.d.) van R; dat hij gebruik maakte van door R ter beschikking gesteld materiaal,
en dat hij de "huisstijl" van R bezigde;
- dat hij aan de "huisregels" en werkafspraken van R was gebonden.
4.4. In het licht van het sub 4.3 overwogene is het naar het oordeel van het Hof evident dat belanghebbende aan toezicht
van R en aan instructies van die zijde was onderworpen, zodat sprake is van een voor een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kenmerkende gezagsverhouding. Dat belanghebbende, zoals ook in de projectovereenkomst is vermeld, de afgesproken werkzaamheden geheel zelfstandig uitvoerde - gelet op de aard van de werkzaamheden en de vakkennis van belanghebbende ligt zulks voor de hand - kan aan dit oordeel niet afdoen.
Ook de omstandigheid dat de onderhavige "project-overeenkomst"
is afgesloten met de v.o.f. is in casu niet relevant, nu
belanghebbende door de v.o.f. is aangewezen als de persoon die
de werkzaamheden zou uitvoeren.
Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan
evenmin tot een ander oordeel leiden.
4.5. Nu uit de projectovereenkomst tevens voortvloeit dat
belanghebbende gehouden was gedurende een zekere tijd (in casu enige maanden) de afgesproken werkzaamheden te verrichten, en R daartegenover de overeengekomen beloning diende te betalen, moet worden geconcludeerd dat belanghebbende met R een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan, zodat hij in het onderhavige tijdvak tijdens het verrichten van die werkzaamheden tot R in privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de Wet heeft gestaan.
De - subsidiair - nog door de Inspecteur ingebrachte stelling dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking, behoeft mitsdien geen bespreking.
4.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is; het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 20 juni 2000 door J.Th. Simons, voorzitter, A. Bijlsma en H.E. Koning, in tegenwoordigheid van K.M.J van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door A. Bijlsma.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 20 juni 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep
in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.
Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht ƒ 160,--.
Indien het bestuursorgaan beroep in cassatie instelt en de uitspraak van het Hof in stand blijft, is een griffierecht van ƒ 630,-- verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
BELASTINGKAMER
Nummers: 00/00118
00/00123
00/00147
Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch,
proces-verbaal
van het verhandelde ter zitting op 15 maart 2000 van de eerste meervoudige belastingkamer van het gerechtshof inzake het beroep van X te Y, C te D en E te F tegen de uitspraken van respectievelijk het hoofd van de eenheid ondernemingen te Z, te T en te G van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op hun bezwaarschriften tegen de inhouding loonbelasting over het tijdvak 1-11-1999 tot en met
30-11-1999 door R.
Partijen hebben ingestemd met gevoegde behandeling van bovengenoemde zaken.
Alle in dit proces-verbaal opgenomen verklaringen zijn zakelijk weergegeven.
Aanwezig zijn namens het Hof:
als voorzitter mr. J.Th. Simons, als leden mr. A. Bijlsma en mr. H.E. Koning en als griffier mr. K.M.J. van der Vorst.
Namens partijen zijn verschenen:
als belanghebbenden X, C en E, als gemachtigde van belanghebbenden H en namens de Inspecteur I, J en K.
Het Hof rekent de concept-beleidsnotitie en de overgelegde pleitnota's tot de stukken van het geding.
Op de vraag van het Hof of de Inspecteur de stukken kan overhandigen waaruit de inhouding van loonbelasting blijkt, legt de Inspecteur de gevraagde stukken betrekking hebbend op de heren X en C over. Het stuk betreffende de heer E heeft de Inspecteur niet bij zich. Hij zegt toe het stuk 's middags te faxen, waarna het, evenals juist genoemde stukken, tot de stukken van het geding zal worden gerekend.
Belanghebbenden stellen uitdrukkelijk dat zij vinden dat er geen sprake van een dienstbetrekking kan zijn in hun geval, omdat zij een onderneming drijven.
Op de vraag aan de heer E welke werkzaamheden hij verrichtte voor R in de maand november 1999, antwoordt hij dat hij hypotheekadviezen verstrekte en verzekeringen afsloot. Hij "handelde" in producten van R.
W zorgde dat de opdrachten tot stand kwamen. De heer E stelt dat personen die beter geschikt waren voor een bepaalde opdracht naar voren werden geschoven door W. Op de vraag hoe de tarieven bepaald werden, antwoordt hij dat de tarieven varieerden. De tarieven werden door hemzelf bepaald.
Als de arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, werden de bedragen gedeclareerd bij R en werd een gedeelte van het bedrag aan W betaald.
Belanghebbenden stellen dat de vervangingsdienstovereenkomst al 2,5 jaar niet meer wordt gebruikt. Nu wordt er gewerkt met opdrachtbevestigingen.
Volgens de Inspecteur wordt door middel van een vervangingsdienstovereenkomst afgesproken dat de overeenkomst gesloten zal worden.
Volgens belanghebbenden gaat het puur om de opdrachtbevestigingen.
Op de vraag aan de heer C welke werkzaamheden hij verrichtte voor R, antwoordt de heer C dat hij naast de door E genoemde werkzaamheden ook pensioenen verzorgde. Het Hof constateert dat de werkzaamheden van de heren E en C ongeveer gelijk waren.
Op de vraag aan de heer X welke werkzaamheden hij verrichtte voor R, antwoordt de heer X dat hij telefonisch advies verstrekte aan R, dus niet aan cliënten.
Over de mogelijkheden tot vervanging verklaren belanghebbenden X en C dat de algemene voorwaarden op hen van toepassing zijn. De heer E verklaart dat hij daarover afspraken heeft gemaakt met R.
Het Hof concludeert dat bij ziekte, wanprestatie, enzovoorts hetzelfde voor de heer E geldt als voor de anderen, zij het dat dit voor de heer E niet schriftelijk is vastgelegd.
Op de vraag van het Hof hoe R kan weten of personen die voor haar werken al dan niet een onderneming hebben, antwoorden belanghebbenden dat gekeken moet worden naar de uiterlijke kenmerken in het maatschappelijk verkeer.
Het Hof vraagt aan de Inspecteur of deze betwist dat belanghebbenden in november 1999 ondernemer waren. De Inspecteur bevestigt dit. De Inspecteur stelt dat belanghebbenden in november 1999 loon uit dienstbetrekking ontvingen. Hij trekt de stelling dat belanghebbenden geen rechtsingang hebben bij het Hof in.
Op de vraag van het Hof of de Inspecteur van mening is dat een vervangingsdienst- overeenkomst van toepassing is op belanghebbenden, antwoordt de Inspecteur dat de vervangingsdienstovereenkomst gelijk staat aan de management- en ondersteuningsovereenkomst plus de opdrachtbevestigingen.
Hij zegt tevens dat uit onderzoek is gebleken dat de vervangingsdienstovereenkomst
wel nog wordt gebruikt.
Het Hof heeft geconstateerd dat in bijlage C, punt 1.1 van het verweerschrift een stuk tekst is weggevallen. De Inspecteur leest de desbetreffende tekst voor: " Onderhavige management- en begeleidingsovereenkomst gaat in op 2 juni 1997, heeft een looptijd van een jaar en wordt behoudens opzegging door een van de partijen, welke opzegging schriftelijk dient te geschieden, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand voorafgaand aan het aflopen van de contractperiode, stilzwijgend verlengd met telkens dezelfde periode."
Bij punt 6 van eerder genoemde bijlage van het verweerschrift, vijfde regel van beneden
luidt de tekst:
" De omzet van de te verstrekken opleiding en trainingsopdrachten."
Op de vraag van het Hof hoe het zit met de werktijden van belanghebbenden, zegt de Inspecteur dat de werkzaamheden binnen normale kantooruren werden verricht. De Inspecteur vergelijkt de belanghebbenden met de te vervangen werknemers.
De heer X wil graag nog een stuk voordragen, hiertoe wordt hem de gelegenheid geboden. Dit stuk is aan het Hof overgelegd.
Op de vraag van het Hof wat de geheimhoudingsplicht van belanghebbenden inhield, antwoordt de Inspecteur dat belanghebbenden zich niet als zelfstandig ondernemer mochten presenteren. Belanghebbenden presenteerden zich in principe als werknemers van R.
Belanghebbenden zelf verklaren dat ze wel aan de klant bekendmaakten dat ze niet bij R werkzaam waren, ook al presenteerden ze zich wel als zodanig.
Belanghebbende E zegt dat hij ook wel eens zaken buiten het R-gebouw heeft afgehandeld.
Volgens de Inspecteur is dit in strijd met artikel 10 van de management- en ondersteuningsovereenkomst. Volgens de belanghebbenden gaat het in dit geval om de overeenkomst tussen W en belanghebbenden. Er is volgens hen
geen directe strijd met de management- en ondersteuningsovereenkomst.
De voorzitter sluit het onderzoek ter zitting en deelt mee dat het gerechtshof schriftelijk uitspraak zal doen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:66 Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de voorzitter en de griffier is ondertekend.
de griffier de voorzitter, voor deze