ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6148

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/00999
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen

In deze zaak gaat het om een beroep van X B.V. tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (bpm) die door de Inspecteur was opgelegd. De aanslag, gedateerd op 7 november 1996, bedroeg ƒ 9.683,-- en was afgewezen na bezwaar. De belanghebbende, die handelt in gebruikte auto's, betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat het motorrijtuig, een Opel Omega, niet als personenauto kon worden aangemerkt op basis van de wetgeving die gold tot en met 31 december 1993. De zaak werd behandeld in raadkamer op 12 november 1999, waar zowel de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren.

De kern van het geschil was of de ombouw van het motorrijtuig, die noodzakelijk was om het als personenauto te kwalificeren, daadwerkelijk had plaatsgevonden. De Inspecteur voerde aan dat de ombouw was bevestigd door een verklaring van de douanepost, maar de belanghebbende betwistte de geldigheid van deze verklaring, aangezien deze ook zonder inspectie kon worden afgegeven. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat de ombouw had plaatsgevonden, en concludeerde dat de naheffingsaanslag niet in stand kon blijven.

Het Hof vernietigde de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende. De kosten werden vastgesteld op ƒ 1.420,--. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 april 2000, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 97/00999
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: bpm) over het jaar 1994.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De vorenvermelde aanslag heeft als dagtekening
7 november 1996 en bedraagt ƒ 9.683,--; het tegen de aanslag gemaakte bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
1.2. De zaak is behandeld in raadkamer ter zitting van het Hof van 12 november 1999 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en
exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende handelt in gebruikte auto's. In 1992 is een kentekenbewijs deel I afgegeven voor een motorrijtuig van het merk Opel, type Omega 2.3 YD, kenteken VA-00-AA. Per 31 december 1993 behoorde dit motorrijtuig tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.
Het motorrijtuig kon niet worden aangemerkt als een personenauto in de zin van artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992(tekst tot en met 1993).
2.2. Tot de gedingstukken behoort een "Verklaring omtrent ombouw" d.d. 26 mei 1994 van de douanepost P,
welke luidt als volgt:
"Op 26-05-1994 is aan mij getoond het vervoermiddel:
OPEL
OMEGA 2.3 YD
WOL000066N1189589
VA-00-AA
waarvan deel 1 is afgegeven in 1992.
Dit vervoermiddel is op grond van de Wet BPM die van toepassing was tot en met 31-12-1993 niet aan te merken als
een personenauto en was derhalve niet BPM-plichtig.
Op grond van de wetswijziging zoals deze is bekend gemaakt op 23-12-1993, Staatsblad 1993 nr. 673 moet dit vervoermiddel thans worden aangemerkt als personenauto.
Als gevolg van de overgangsmaatregel als bedoeld in artikel II
Van de Wet van 16-12-1993 tot wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met de verruiming van het begrip personenauto (Staatsblad 1993, nr. 673) is voor deze personenauto geen BPM verschuldigd
Indien de ombouw, (i.c. het aanbrengen van zitplaatsen/of zijruiten in de laadruimte) binnen de periode 1-1-1994 tot
2-7-1994 heeft plaatsgevonden en vanaf het moment van ombouw
de motorrijtuigenbelasting, naar het tarief dat geldt voor
personenauto's, is betaald.
Heden is vastgesteld dat voor bovengenoemde personenauto aan deze voorwaarden is voldaan.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij vervreemding van
deze personenauto na 1-7-1994 de BPM alsnog verschuldigd is
en wel door degeen op wiens naam de personenauto onmiddellijk voor of op het tijdstip van vervreemding is geregistreerd.
Deze verklaring kan bij vervreemding vóór 2-7-1994 aan de nieuwe eigenaar worden overgedragen.
Deze verklaring wordt slechts éénmaal verstrekt en omtrent de afgifte hiervan wordt aantekening gesteld in het kentekenregister van de RDW".
2.3. Op 12 juli 1994 heeft belanghebbende het motorrijtuig verkocht aan S, die het vervolgens heeft uitgevoerd naar Polen.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht op grond van artikel II, tweede lid,
van de Wet van 16 december 1993, Stb. 673, tot wijziging van de Wet bpm in verband met de verruiming van het begrip personenauto (hierna: de Wijzigingswet bpm) de sub 1.1
vermelde naheffingsaanslag is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Als vereiste voor de toepassing van artikel II, tweede
lid, van de Wijzigingswet bpm geldt (onder meer) dat een
vóór 1 januari 1993 geregistreerd motorrijtuig uiterlijk op 1 juli 1994 door het aanbrengen van zijruiten of zitplaatsen in
een zodanige staat is gebracht dat het een personenauto is.
Nu belanghebbende uitdrukkelijk heeft betwist dat een dergelijke ombouw heeft plaatsgevonden, ligt het op de weg van de Inspecteur het tegendeel aannemelijk te maken.
4.2. De Inspecteur heeft zich tot staving van zijn standpunt beroepen op de sub 2.2 weergegeven "Verklaring omtrent ombouw".
Belanghebbende heeft daartegenover aangevoerd dat dergelijke verklaringen - zoals ook in casu het geval was - ook worden afgegeven zonder dat een motorrijtuig getoond of geïnspecteerd is, en dat zij niet meer bewijzen dan dat het motorrijtuig voor toepassing van de zogenoemde "ombouwregeling" in aanmerking kan komen.
4.3. In de bestreden uitspraak is onder meer vermeld:
"In de ombouwverklaring staat duidelijk vermeld op welk moment de BPM verschuldigd wordt (…); Dat er voor bedoelde auto nog geen geel kenteken is afgegeven is in deze niet relevant.
Ook is niet van belang of de ombouw reeds daadwerkelijk heeft
plaatsgevonden".
Laatstvermelde volzin duidt erop dat een ombouwverklaring niet
steeds kan gelden als een ambtelijke vaststelling dat ombouw daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
4.4. Gelet op het sub 4.3 overwogene is het Hof van oordeel dat in de onderhavige zaak niet uitsluitend op grond van de
"Verklaring omtrent ombouw" kan worden aangenomen dat een
ombouw als sub 4.1 bedoeld heeft plaatsgevonden.
Nu dienaangaande geen ander bewijs is bijgebracht, komt het Hof tot de slotsom dat de Inspecteur er niet in is geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan belanghebbende is. De bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag kunnen derhalve niet in stand blijven.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710,-- maal
wegingsfactor 1 ofwel ƒ 1.420,--.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van
ƒ 80,--, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.420,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 6 april 2000 door mr A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van mr C.A.F.M. Stassen, waarnemend- griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend aan partijen verzonden op: 6 april 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.