BELASTINGKAMER
Nr. 97/21067
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y, tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid registratie en successie te P, van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de in de hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, jaar 1997, aanslagnummer 1, begrepen verhoging.
1. De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 22 februari 2000 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 7 maart 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de aanslag met dien verstaande dat de verhoging komt te vervallen;
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= vergoedt;
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding tot een bedrag van fl. 355,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
3.1. Bij notariële akte van 1993 (hierna: akte 1) is aan belanghebbende een perceel cultuurgrond overgedragen ter grootte van 4. ha. Hierbij is geen beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in artikel 15, lid 1, aanhef en letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de vrijstelling), omdat dit perceel doorverkocht zou worden.
3.2. Ruim een jaar na het passeren van akte 1 is, omdat vorenbedoelde voorgenomen doorverkoop niet had plaatsgevonden, alsnog een beroep op de vrijstelling gedaan. Bij beschikking van 1994 heeft de Inspecteur het beroep toegewezen en teruggaaf verleend tot een bedrag van fl. 7.000,=. Van deze teruggaaf is geen aantekening gemaakt op akte 1.
3.3. Bij notariële akte van 1996 (hierna: akte 2), verleden voor de opvolger van de notaris voor wie akte 1 is gepasseerd, verkreeg belanghebbende een perceel weiland ter grootte van 2. ha. De koopprijs hiervoor bedroeg fl. 100.000,--. In de voetverklaring van akte 2 staat:
“Terzake van vorenstaande verkrijging wordt ten deze beroep gedaan op de vrijstelling als
bedoeld in artikel 15 lid 1 . letter q van de Wet op Belastingen van rechtsverkeer, zodat geen overdrachtbelasting verschuldigd is.”.
Op grond hiervan is ter zake van die verkrijging geen overdrachtsbelasting geheven.
3.4. Tussen de datum van de onder 3.2 genoemde beschikking, 1994, en de datum van akte 2, 1996, is het notariskantoor overgedragen van de notaris voor wie akte 1 was gepasseerd aan de notaris voor wie akte 2 werd verleden.
3.5. Voor het doen van het onder 3.3 vermelde beroep op de vrijstelling heeft de notaris akte 1 geraadpleegd. Bij latere raadpleging van het dossier behorende bij akte 1 bleek dat hierin noch het beroep op de vrijstelling noch de beschikking op dit beroep, als vermeld onder 3.2, bevond.
3.6. Toen bij controle van akte 2 bleek dat ten onrechte een beroep op de vrijstelling was gedaan, heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingaanslag opgelegd naar een bedrag aan enkelvoudige belasting van 6% van fl. 100.000,= (de heffingsgrondslag) is fl. 6.000,= met een verhoging - na kwijtschelding - van 25% of, afgerond, fl. 1.500,=.
Bij de bestreden uitspraak is de verhoging - na kwijtschelding - verminderd tot fl. 750,=.
3.7 Onbetwist staat vast dat een geval als het onderhavige bij dit notariskantoor absoluut een incident is.
3.8. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht een boete heeft opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.9. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat in de als toelichting op de uitspraak geschreven brief van 1997 per abuis paragraaf 23 in plaats van paragraaf 26 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 (hierna: VAB) staat vermeld.
3.10. In aanmerking nemende
dat partijen bij een notariële akte op de kennis en deskundigheid van de notaris vertrouwen,
dat uit het feit dat tussen de datum van de onder 3.2 vermelde beschikking en de datum van akte 2 de overdracht van het notariskantoor heeft plaatsgevonden, te verklaren is dat het verzoek om de vrijstelling en de beschikking hierop, zoals vermeld onder 3.5, zich niet in het dossier van akte 1 bevonden,
dat het tot de uitzonderingen behoort dat een beroep op de vrijstelling niet bij de notariële akte zelf maar pas bij een afzonderlijk beroep ruim een jaar later plaatsvindt,
dat een geval als het onderhavige bij dit notariskantoor een incident is,
een en ander tezamen en in onderling verband beschouwd, is het Hof van oordeel dat het niet aan opzet of grove schuld van belanghebbende dan wel de notaris is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
3.11. Uit het onder 3.10 overwogene volgt dat op de voet van paragraaf 20 van het VAB geen ruimte bestaat voor het opleggen van een verhoging. Mitsdien is het beroep van belanghebbende gegrond.
3.12. Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te vergoeden.
3.13. In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten) x fl. 710,-- (waarde per punt) x 0,25 (gewicht van de zaak) is fl. 355,--.
3.14. Op grond van het vorenstaande moet worden beslist als hiervóór vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 7 maart 2000 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 maart 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van
¦ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.