ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6066

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/02521
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op salaris van directeur en de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 29 februari 2000, stond de belastingheffing over een salaris van fl. 750.000,= dat door belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, was geboekt ultimo 1994, centraal. De discussie betrof of dit salaris in het jaar 1994 in de heffing moest worden betrokken op basis van artikel 27, tiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De belanghebbende stelde dat er sprake was van reparatiewetgeving met terugwerkende kracht, maar het Hof oordeelde dat de vaststelling van het loon pas na de inwerkingtreding van de reparatiewetgeving had plaatsgevonden, waardoor deze stelling niet kon worden gevolgd.

De mondelinge behandeling vond plaats op 15 februari 2000, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, de heer drs. A., en de Inspecteur, vertegenwoordigd door de heer H., aanwezig waren. Het Hof concludeerde dat de overeenkomst tussen belanghebbende en haar directeur, zoals vastgelegd in de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 27 december 1994, niet eerder was vastgesteld dan na de inwerkingtreding van de reparatiewetgeving. Hierdoor was de Inspecteur gerechtigd het salaris in de heffing te betrekken.

Het Hof bevestigde de bestreden uitspraak van de Inspecteur en oordeelde dat er geen aanleiding was om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten, aangezien het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend-griffier Th.A.J. Kock.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 96/002521
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid L B.V. te N tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te X van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994, aanslagnummer 000
De mondelinge behandeling:
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 15 februari 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer drs. A., als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw mr. M., beiden verbonden aan het kantoor te P van H Belastingadviseurs, alsmede, namens de Inspecteur, de heer H., tot bijstand vergezeld van de heer mr. drs. W, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 29 februari 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing:
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden:
(1) Na de zitting is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of het door belanghebbende ultimo 1994 geboekte salaris ad fl. 750.000,= op basis van artikel 27, tiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1994; hierna: de Wet) in het jaar 1994 in de heffing dient te worden betrokken.
(2) Blijkens de notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van belanghebbende van 27 december 1994 is onder meer besloten
"2. Aan de heer drs. R, een vergoeding toe te kennen voor de door hem ten behoeve van de vennootschap verrichte werkzaamheden over de periode van 1 januari 1989 tot 28 maart 1990. De vergoeding is vastgesteld op f 187.500 en zal uiterlijk betaalbaar worden gesteld per ultimo 2003, onder de uitdrukkelijke bepaling dat het totale bedrag tot die datum niet vorderbaar of inbaar is.
3. Het salaris van de heer drs. R vast te stellen op f 112.500 over het jaar 1990 en f 150.000 per jaar over de jaren 1991, 1992 en 1993.
Het salaris zal uiterlijk betaalbaar worden gesteld per ultimo 2003, onder de uitdrukkelijke bepaling dat het tot die datum niet vorderbaar of inbaar is.".
Hieruit leidt het Hof af dat er sprake is van een overeenkomst tussen belanghebbende en haar directeur in de zin van artikel 27, tiende lid, van de Wet.
Nu het onderhavige loon niet reeds was vastgesteld vóór 1 januari 1994 doch eerst op 27 december 1994 is naar het oordeel van het Hof toepassing van artikel 39 van de Wet niet aan de orde.
Nu de vaststelling van het loon heeft plaatsgevonden na inwerkingtreding van de reparatiewetgeving, waarbij artikel 27, tiende lid, van de Wet is ingevoerd, vermag het Hof belanghebbende niet te volgen in haar stelling dat sprake is van reparatiewetgeving met terugwerkende kracht en is het Hof van oordeel dat de Inspecteur het bedrag van fl. 750.000,= terecht in de heffing heeft betrokken.
(3) Gelet op hetgeen onder (2) is overwogen, is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de uitspraak dient te worden bevestigd.
(4) Nu het beroep ongegrond is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, vindt het Hof geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
(5) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 29 februari 2000 door G.J. van Muijen, voorzitter, M.E. van Hilten en A.F.M. Brenninkmeijer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 maart 2000