BELASTINGKAMER
Nr. 97/20153
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte X. te Y, tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid registratie en successie te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de in de haar opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, jaar 1997, aanslagnummer 1, begrepen verhoging.
1. De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 27 januari 2000 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende, S (hierna: de notaris), tot bijstand vergezeld van T, alsmede, de Inspecteur,.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 10 februari 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag; en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze voor deze zaak betaalde griffierecht ad fl. 80,= wordt vergoed.
3. De gronden voor de beslissing
3.1. Bij op dinsdag 1996 voor de notaris verleden notariële akte zijn in belanghebbende ingebracht onroerende zaken die geen deel uitmaakten van een in haar geheel ingebrachte onderneming. Het ter zake hiervan verschuldigde bedrag aan overdrachtsbelasting ter grootte van fl. 19,= heeft de notaris belanghebbende in rekening gebracht. Hij heeft echter nagelaten het ter zake van die verkrijging verschuldigde bedrag aan overdrachtbelasting in die akte, dan wel in een aan de voet van de akte gestelde verklaring als bedoeld in artikel 21a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (tekst 1996) te vermelden. Als gevolg hiervan is op de door het ter registratie aanbieden van de akte gedane aangifte geen overdrachtsbelasting voldaan.
3.2. Bij brief van woensdag 1996 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in 3.1 bedoelde aangifte overdrachtsbelasting omdat bij de aangifte geen rekening was gehouden met de in artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer bedoelde vermindering met de kapitaalsbelasting tot een bedrag van fl. 3,=, welke verschuldigd was over de waarde waarover de overdrachtsbelasting berekend was.
3.3. Bij de behandeling van het bezwaarschrift constateerde de Inspecteur dat belanghebbendes bezwaar ongegrond was omdat op de onder 3.1 genoemde akte van inbreng in het geheel geen overdrachtsbelasting was geheven. Bij brief van 18 juni 1996 kondigde hij vervolgens een naheffingsaanslag aan met een verhoging van per saldo 50% van de enkelvoudige belasting.
3.4. Eind juli 1996 heeft gemachtigde van belanghebbende vervolgens de verschuldigde overdrachtsbelasting ter hoogte van [fl. 19,= (waarde van de ingebrachte onroerende zaken) -/- fl. 3,= (geheven kapitaalsbelasting) -/- fl. 6 (reeds geheven) is] fl. 16,= alsnog betaald.
3.5. Met dagtekening begin 1997 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van fl. 1,= aan verhoging. Blijkens de bij de naheffingsaanslag gevoegde toelichting is deze verhoging gebaseerd op het bepaalde in paragraaf 23 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 (hierna: VAB).
3.6. Gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen, vindt de te late betaling van overdrachtsbelasting in casu haar grond in een bij het doen van de aangifte gemaakte fout.
In aanmerking nemende dat:
- niet dan wel onvoldoende betwist, is komen vast te staan dat het onderhavige geval een eenmalig incident betrof,
- niet kan worden gezegd, en, zo de Inspecteur van het tegendeel uitgaat, op hem de last rust zulks te bewijzen, in welk bewijs hij niet is geslaagd, dat de notaris het voornemen had gemeld bedrag voor zichzelf te behouden en zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de niet te verwaarlozen kans dat te weinig overdrachtsbelasting zou worden geheven,
- dat veeleer uit 3.2 is af te leiden dat de notaris in de veronderstelling verkeerde dat vorenvermeld bedrag aan overdrachtsbelasting was voldaan,
een en ander tezamen en in onderling verband beschouwd, is het Hof echter van oordeel dat het niet aan in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid te wijten is van belanghebbende dan wel van de notaris dat de belasting te laat betaald is, hoezeer de notaris bij het doen van de aangifte ook onzorgvuldig gehandeld heeft.
3.7. Uit het onder 3.6 overwogene vloeit voort dat op de voet van paragraaf 23 van het VAB geen ruimte bestaat voor het opleggen van een verhoging. Mitsdien is het beroep van belanghebbende gegrond.
3.8. In de omstandigheid dat de hiervóór vermelde fout is ontstaan in de uitoefening van zijn ambt door de notaris, vindt het Hof grond de Inspecteur niet te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3.9. Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.
3.10. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 10 februari 2000 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 februari 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van
¦ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.