BELASTINGKAMER
Nr. 96/01426
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van L te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1991, aanslagnummer 0000000000, en tegen het kwijtscheldingsbesluit betreffende de in de aanslag begrepen verhoging.
1. Ontstaan en loop van het geding
De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.358,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het hoofd ondernemingen R van de rijksbelastingdienst, thans de bevoegde inspecteur, heeft een vertoogschrift ingediend.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 januari 1998 te Breda voor wat betreft de enkelvoudige belasting in raadkamer en voor wat betreft de verhoging in het openbaar. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, mr V, verbonden aan Z advocaten te Q, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heer A namens de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de Inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2°, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.
De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 december 1999 te 's-Hertogenbosch voor wat betreft de enkelvoudige belasting in raadkamer en voor wat betreft de verhoging in het openbaar. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, mr V voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heer A voornoemd, namens de Inspecteur.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende heeft in periode 1990 tot en met medio 1993 bedrijfseconomische en juridische advieswerkzaamheden verricht.
Belanghebbendes toenmalige echtgenote heeft in die periode demonstraties van verschillende producten in winkels gegeven.
2.2. Bij de Kamer van Koophandel en fabrieken stond belanghebbendes echtgenote in de periode 1990 tot medio 1993 ingeschreven als eigenaar van "T's Service (T.S.)" met als omschrijving van de aktiviteiten "Dienstverlening en professioneel beheer van restauratieve voorzieningen. Bedrijfseconomische- en juridische adviezen.". Belanghebbende stond bij die inschrijving vermeld als procuratiehouder of gevolmachtigde met als functie "ondersteunende,adviserende aktiviteiten op de uitvoering van de onderneming." waarbij de volmacht inhield "bij ontsteltenis eigenaar volledig, overigens beperkt". De inschrijving is na twee naamswijzigingen in augustus 1993 opgeheven.
2.3. De opbrengsten van belanghebbendes werkzaamheden voor derden (door hem als omzet verantwoord in zijn aangiften inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 tot en met 1992) bedroegen in 1990 ƒ 15.134,-- en in 1991 en 1992 nihil.
In evenvermeld bedrag van ƒ 15.134,-- is een vordering van ƒ 12.658,-- begrepen, die in 1991 als oninbare vordering ten laste van het resultaat is gebracht.
Belanghebbende verrichtte in deze jaren ondermeer werkzaamheden voor de Stichting B, van welke stichting belanghebbende voorzitter was. Eerdervermelde vordering betreft de in 1990 voor die stichting verrichte werkzaamheden. De stichting heeft deze vordering nimmer betaald.
Vanaf 1990 verrichtte belanghebbende ook werkzaamheden ten behoeve van de activiteiten van zijn toenmalige echtgenote.
De opbrengsten van haar activiteiten (door belanghebbende eveneens als omzet aangegeven) bedroegen in 1990 en 1991 nihil en in 1992 ƒ 8.943,--.
In evenbedoelde aangiften heeft belanghebbende met betrekking tot evenvermelde opbrengsten als netto resultaat aangegeven: voor het jaar 1990 ƒ 2.096,-- (winst), voor het jaar 1991 ƒ 30.108,-- (verlies) en voor het jaar 1992 ƒ 8.574,-- (verlies).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is na de behandeling ter zitting van 8 december 1999 nog uitsluitend in geschil of met betrekking tot de resultaten van de in 2.1 bedoelde werkzaamheden sprake is van een bron van inkomen, en zo ja, of in dat geval sprake is van inkomsten uit onderneming of van inkomsten uit arbeid niet in dienstbetrekking verricht.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een bron van inkomen en dat sprake is van inkomsten uit onderneming. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat er geen bron van inkomen is.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Ter evenvermelde zitting heeft belanghebbende zijn overige grieven ingetrokken.
Tevens heeft hij verklaard dat zijn faxbericht van 21 mei 1998 en bladzijde 1 tot punt 2 van bladzijde 9 van zijn faxbericht van 16 april 1998, welke faxberichten zijn gevoegd bij de brief van de gemachtigde aan het Hof van 27 mei 1998, kunnen worden beschouwd als niet te zijn geschreven.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de opgelegde verhoging in verband met de lange behandelingstermijn kan komen te vervallen en dat voor de jaren 1991 en 1992 in verband met een telfout ten bedrage van ƒ 200,-- de belastbare inkomens voor die jaren moeten worden verminderd met dit bedrag.
Tevens heeft hij zijn standpunt, dat in het onderhavige geval een compromis tot stand zou zijn gekomen, laten varen.
Zij hebben daaraan ter zitting verder geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.158,-- zonder verhoging.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De in 2.1 tot en met 2.3 vermelde feiten, in onderling verband beschouwd, leiden tot de conclusie dat, ook al worden de door belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote verrichte werkzaamheden niet afzonderlijk doch tezamen in aanmerking genomen,
belanghebbende in redelijkheid niet heeft kunnen verwachten dat deze werkzaamheden
(uiteindelijk) een positief resultaat zouden opleveren.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende in ieder geval niet het tegendeel aannemelijk gemaakt.
4.2. Hieruit volgt dat voor het onderhavige jaar geen sprake is van een bron van inkomen. Derhalve is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.158,-- zonder verhoging.
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat het Hof enkel bevoegd is een proceskostenvergoeding ter zake van de behandeling van het beroep uit te spreken, belanghebbende geen andere kosten dan die van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft gemaakt en het Hof in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak, in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten fiscale procedures, kenmerk 96/01893, een veroordeling in die kosten reeds heeft uitgesproken.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.158,-- zonder verhoging en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 40,--.
Aldus vastgesteld op 20 april 2000 door A.J. van Soest, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 april 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.