ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6027

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/00243
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en woonplaatsbepaling van belanghebbende in Nederland

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2000, staat de vraag centraal of belanghebbende, die op 23 maart 1998 met een in het buitenland geregistreerde personenauto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland, terecht is aangeslagen voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2000, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende en zijn gemachtigde niet. De Inspecteur stelde dat belanghebbende opzettelijk te weinig belasting heeft betaald, terwijl belanghebbende ontkende dat hij in Nederland woonachtig was op het moment van de overtreding.

Het Hof oordeelt dat belanghebbende, ondanks zijn verblijf in het buitenland, tot 4 april 1998 het middelpunt van zijn sociale leven in Nederland had. Dit werd onderbouwd door verschillende feiten, waaronder zijn detentie in Nederland en de aanwezigheid van zijn kinderen en vriendin in Nederland. Het Hof concludeert dat belanghebbende op de hoogte was van de belastingverplichtingen en dat zijn handelen opzettelijk was, wat leidde tot de verhoging van 50% op de naheffingsaanslag.

De uitspraak bevestigt de beslissing van de Inspecteur en legt de kosten voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak vast op ƒ 150,-- voor zowel belanghebbende als het bestuursorgaan. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door A. Bijlsma, lid van de belastingkamer, en waarnemend-griffier C.A.F.M. Stassen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 99/00243
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: de BPM) en, naar het Hof begrijpt, tegen het kwijtscheldingsbesluit betreffende de in de aanslag begrepen verhoging.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 maart 2000 te ‘s-Hertogenbosch om 14:00 uur, voor wat betreft de enkelvoudige belasting in raadkamer en voor wat betreft de verhoging in het openbaar. Aldaar is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbendes gemachtigde heeft het Hof bij fax van 29 maart 2000, op het Hof ingekomen om 9:29 uur, meegedeeld niet te zullen verschijnen en heeft telefonisch desgevraagd verklaard de oproeping doorgezonden te hebben naar belanghebbende.
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van deze pleitnota, waarvan een afschrift aan dit proces-verbaal is gehecht, moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 12 april 2000, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. Tussen partijen staat blijkens de gedingstukken het volgende vast.
1.1.Belanghebbende heeft op 23 maart 1998 met een in het buitenland geregistreerde personenauto (Mercedes) gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder vooraf de BPM te hebben voldaan en zonder in het bezit te zijn van een beschikking inhoudende vrijstelling van die belasting.
1.2. Aan belanghebbende is ter zake van het in 1.1 bedoelde gebruik van de Nederlandse openbare weg de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het aan voorwaardelijke opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
1.3. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is handelaar in gebruikte personenauto's. Belanghebbende is in Qland een import en export bedrijf voor onder andere gebruikte auto's gestart tezamen met een Egyptenaar. Hij huurt in Qland een kamer van zijn compagnon en gebruikt tezamen met het gezin van zijn compagnon, een echtgenote en een zoon, de rest van de woning.
1.4. Belanghebbendes kinderen wonen in Nederland bij hun moeder. Belanghebbende bezoekt hen daar regelmatig. Belanghebbende heeft in Nederland een vriendin die eveneens regelmatig door hem wordt bezocht.
1.5. Belanghebbende heeft voor Qland een verblijfsvergunning vanaf 9 april 1996. De vergunning is op 1 april 1996 aldaar afgegeven. Belanghebbende is van 15 april 1996 tot 5 december 1997 gedetineerd geweest in Nederland. Belanghebbende is vanaf 9 april 1996 zowel in Nederland als in Qland ingeschreven in het bevolkingsregister.
1.6. Belanghebbende heeft een schriftelijke verklaring van het hoofd van de Consulaire afdeling van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Qland van 14 mei 1998 waarin wordt verklaard dat belanghebbende vanaf 04 april 1998 woonachtig is in Qland. Deze verklaring is opgesteld aan de hand van belanghebbendes paspoort en zijn verblijfsvergunning.
2.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen.
2.1.1. Woonde belanghebbende, in de zin van artikel 4, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op 23 maart 1998 in Nederland?
De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend.
Indien vraag 2.1.1 bevestigend moet worden beantwoord:
2.1.2. Is de enkelvoudige belasting terecht met, per saldo, 50% verhoogd?
De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend. Belanghebbende beantwoordt die vraag, naar het Hof begrijpt, ontkennend.
3.1. Aan de in 1.3 tot en met 1.6 vermelde feiten, in onderlinge samenhang beschouwd, ontleent het Hof het vermoeden dat belanghebbende in ieder geval tot 4 april 1998 het middelpunt van zijn sociale leven in Nederland had. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat het het Hof onwaarschijnlijk over komt dat een ambtenaar van de Ambassade in Qland zich heeft vergist wat betreft de datum 04 april 1998. Het Hof merkt hierbij op dat een verblijfsvergunning niets meer doet dan toestemming geven tot een verblijf aldaar. Die vergunning houdt niet tevens in dat het daadwerkelijk feitelijk verblijf in een bepaalde periode ook daadwerkelijk aldaar heeft plaatsgevonden, temeer niet nu blijkens belanghebbendes detentie in Nederland van 15 april 1996 tot 5 december 1997 een verblijf in Qland gedurende die periode onmogelijk was. Vraag 2.1.1 moet derhalve bevestigend worden beantwoord.
3.2. Gelet op de feiten dat belanghebbende handelaar is in tweede hands auto's en belanghebbende ter zake van een personenauto ten behoeve van zijn vriendin wel aangifte voor de BPM doet en terzake van het gebruik van de weg met een personenauto welke niet in Nederland is geregistreerd al eerder een naheffingsaanslag heeft opgelegd gekregen acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende wist dat het in Nederland gebruik maken van de openbare weg met een personenauto met een buitenlands kenteken zonder in het bezit te zijn van een beschikking inhoudende vrijstelling van BPM kan leiden tot verschuldigdheid van belasting ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg met die auto.
Nu hij ondanks deze wetenschap op 23 maart 1998 in Nederland gebruik heeft gemaakt van de weg met een personenauto die niet in Nederland is geregistreerd, zonder vooraf de BPM te hebben voldaan en zonder in het bezit te zijn van een beschikking inhoudende vrijstelling van die belasting, is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is geheven. De uit dien hoofde toegepaste verhoging van 50% acht het Hof passend en geboden.
4. Gelet op al het voorgaande is het gelijk aan de Inspecteur en moet worden beslist als hiervoor vermeld.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 12 april 2000 door A. Bijlsma, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 26 april 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.