BELASTINGKAMER
Nr. 96/02564
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer J. te L, tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid registratie en successie te X van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, jaar 1996, aanslagnummer 0000.
1. De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 22 februari 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. G.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 7 maart 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag;
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 75,= vergoedt;
3.1. Belanghebbende, geboren in 1952, houdt zich -behalve met de exploitatie van een taxatie- en adviesbureau in agrarisch onroerend goed- bezig met de teelt van mais en suikerbieten (hierna: agrarische activiteiten) op een bij hem in eigendom zijnd perceel cultuurgrond van 4.30 ha.
3.2. Belanghebbende behaalt met zijn hiervoor onder 3.1 bedoelde agrarische activiteiten telkenjare een positief resultaat. Dat resultaat bedroeg, afgerond, in 1988 -het jaar waarin belanghebbende na overname van de ouderlijke boerderij met de agrarische activiteiten startte- fl. 45,= ; in 1989 fl. 5.612,=, in 1990 fl. 5.705,=, in 1991 fl. 7.478,=, in 1992
fl. 4.874,=, in 1993 fl. 5.504,=, in 1994 fl. 3.948,= en in 1995 fl. 6.933,=.
3.3. Voor de heffing van inkomstenbelasting geeft belanghebbende de resultaten uit de agrarische activiteiten aan als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Voor de heffing van omzetbelasting is belanghebbende voor wat betreft de agrarische activiteiten aangemerkt als ondernemer en maakt hij, naar hij ter zitting onweersproken heeft gesteld, gebruik van de landbouwregeling als bedoeld in artikel 27, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
3.4. Vaststaat dat belanghebbende, ook in het seizoen, per week aanmerkelijk minder dan 10 uren besteedt aan de agrarische activiteiten.
3.5. Belanghebbende is als "landbouwbedrijf" opgenomen in het bedrijfsregistratiesysteem van het tot het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij behorende bureau Laser en is gehouden jaarlijks opgave te doen van (de grootte van) het bedrijf.
3.6. Bij notariële akte van 15 december 1995 (hierna: de akte) heeft belanghebbende een perceel cultuurgrond met agrarische bestemming ter grootte van 1.00.20 ha. verworven, welk perceel grensde aan het reeds bij belanghebbende in eigendom zijnde, hiervóór genoemde perceel cultuurgrond. De koopprijs bedroeg fl. 57.500,=. In artikel 1, eerste lid van de akte is, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:
"Koper doet een beroep op artikel 15, lid 1, letter q van de Wet op belasting van rechtsverkeer".
In de voetverklaring van de akte heeft de notaris, namens partijen, verklaard dat ter zake van de verkrijging geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.
3.7. De Directeur Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bleek desgevraagd niet bereid een verklaring af te geven dat de verkrijging van het perceel in het belang was van een verbetering van de landbouwstructuur. Reden voor de afwijzing van belanghebbendes verzoek daartoe ingediende verzoek was dat de omvang van belanghebbendes bedrijf te gering was om voor de zogenoemde "verklaring verbetering landbouwstructuur" in aanmerking te komen.
3.8. In geschil is het antwoord op de vraag of de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) van toepassing is op de verkrijging van het onder 3.6 vermelde perceel cultuurgrond.
Het geschil is terug te voeren tot het antwoord op de vraag of deze verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur daarentegen is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord omdat in casu geen sprake is van een landbouwbedrijf.
3.9. Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 juli 1995, nr. 30.442, BNB 1995/286, leidt het Hof af dat voor de beantwoording van de vraag of de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel q, van de Wet van toepassing is, niet bepalend is de (geringe) omvang van een landbouwbedrijf, noch ten aanzien van het daarmee behaalde resultaat, noch ten aanzien van de grootte van de percelen grond waarop dat bedrijf wordt uitgeoefend. Uit het arrest vloeit rechtstreeks voort dat ook de omstandigheid dat de Directeur Landbouw, Natuurbeheer en Visserij niet bereid is een "verklaring verbetering landbouwstructuur" af te geven omdat - zoals ook in casu - een landbouwbedrijf volgens de ten deze departemente gehanteerde richtlijnen te gering is om in aanmerking te komen voor een dergelijke verklaring, niet in de weg staat aan toepassing van bedoelde vrijstelling.
3.10. Gelet op het onder 3.9 overwogene en in aanmerking nemende
dat belanghebbende, gelijk onder 3.2 weergegeven, telkenjare een positieve opbrengst met de agrarische activiteiten behaalde, dat wil zeggen dat sprake is van een rendabele exploitatie; alsmede
dat belanghebbende, zoals onder 3.3 vermeld, voor wat betreft de agrarische activiteiten ondernemer in de zin van artikel 7 juncto artikel 27, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is, hetgeen betekent dat bedoelde agrarische activiteiten moeten worden aangemerkt als activiteiten in het economisch verkeer;
tezamen en in onderling verband beschouwd, is het Hof van oordeel dat in casu sprake is van een landbouwbedrijf.
3.11. Het Hof acht aannemelijk dat door de samenvoeging van twee stukken cultuurgrond als waarvan in het onderhavige geval sprake is, waarbij een aangrenzend stuk cultuurgrond wordt verkregen dat meer dan 1/5 beslaat van de grond waarop belanghebbende zijn landbouwbedrijf reeds uitoefende, een landbouwkundig beter te exploiteren perceel is ontstaan. Nu niet is gesteld of gebleken dat de verkrijging als onder 3.6 vermeld elders tot een verslechtering van de landbouwstructuur heeft geleid, is het Hof van oordeel dat deze verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur en dat mitsdien, nu niet in geschil is dat aan de overige voorwaarden is voldaan, artikel 15, lid 1,aan hef en onderdeel q van de Wet op die verkrijging van toepassing is.
3.12. Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ad fl. 75,= te vergoeden.
3.13. Daar geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en belanghebbende geen opgave heeft gedaan van reis-, verblijf en verletkosten, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3.14. Op grond van het vorenstaande moet worden beslist als hiervóór vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 7 maart 2000 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 maart 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van
fl. 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht ver-schuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.