ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6009

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/03024
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag in het recht van successie over de nalatenschap van de heer K

In deze zaak gaat het om een beroep van de zoon van de heer K tegen de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de aanslag in het recht van successie. De heer K overleed op 24 oktober 1995, en zijn nalatenschap werd aangifte gedaan door zijn echtgenote, mevrouw C, die ook als gevolmachtigde van hun zoon optrad. De aangifte vermeldde een verkrijging van fl. 50.000,- voor zowel de echtgenote als de zoon, en een uitkering van fl. 6.000,- uit een levensverzekering. De aangifte ging uit van een algehele gemeenschap van goederen, en de vraag die in geschil is, betreft of bepaalde vorderingen bij de berekening van het successierecht buiten beschouwing moeten blijven.

Belanghebbende, de zoon, stelt dat de schuld aan zijn ouders niet in de berekening van het successierecht moet worden betrokken, en dat de uitkering voor verhuiskosten na het overlijden van zijn vader niet relevant is voor de berekening. De Inspecteur is van mening dat deze vorderingen wel degelijk moeten worden meegenomen. Het Hof oordeelt dat de vordering op de zoon en de schadevergoeding voor verhuiskosten beide relevant zijn voor de berekening van het successierecht. Het Hof wijst de grieven van de belanghebbende af en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

De mondelinge behandeling vond plaats op 27 januari 2000, en de uitspraak werd gedaan op 10 februari 2000. Het Hof concludeert dat de aangifte die mede namens de belanghebbende is ondertekend, als uitgangspunt moet dienen, en dat er geen bewijs is dat de vorderingen pas na het overlijden zijn ontstaan. De beslissing van het Hof is dat de bestreden uitspraak wordt bevestigd, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 96/03024
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van een van de twee erfgenamen van de heer K, laatstelijk gewoond hebbende te S, overleden te T op xx-x--xxxx, echtgenoot van mevrouw C, tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid registratie en successie te H van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in het recht van successie, verschuldigd over zijn verkrijging uit de nalatenschap van erflater, opgenomen in het aanslagbiljet, aanslagnummer 0.000.00., jaar 1995, successie 4 nr. 00.000.
1. De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 27 januari 2000 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw mr. M, terwijl belanghebbende niet is verschenen.
De griffier heeft belanghebbende bij op 28 december 1999 naar het door de gemeente Z bij fax van 28 april 1999 opgegeven adres van belanghebbende, Ustraat 58, Z, aangetekend verzonden oproeping, kennis gegeven van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling.
Daar de griffier op 21 januari 2000 de retourkaart betreffende de oproeping nog niet had ontvangen, heeft hij telefonisch contact gezocht met belanghebbende. In het hierop volgende telefoongesprek heeft belanghebbende medegedeeld dat voormeld adres van hem juist is, dat hij bericht had ontvangen dat er een aangetekend stuk voor hem op het postkantoor lag, dat hij dit zal ophalen en dat hij op de zitting van 27 januari 2000 om 10.00 uur aanwezig zal zijn.
Aangezien belanghebbende in dat telefoongesprek verklaarde dat zijn gewezen echtgenote de stukken van het geding heeft meegenomen, heeft de griffier diezelfde dag, zoals daarin toegezegd, deze in kopie belanghebbende toegezonden.
Op 24 januari 2000 is de enveloppe met de oproeping voor belanghebbende ter griffie ingekomen. Op een door de PTT-post daarop geplakte sticker staat “Geen gehoor Kennisgeving achtergelaten Datum 29-12”.
Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende op regelmatige wijze is opgeroepen.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 10 februari 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
2. De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
3. De gronden
3.1. Op 24 oktober 1995 is te Terneuzen overleden de heer K, geboren in Hongarije
op xx-xx-1925, in leven laatstelijk zonder beroep en wonende te S, P-Straat 10, (hierna: erflater), gehuwd in voor beiden eerste echt met mevrouw C (hierna: de echtgenote), die is geboren in Hongarije op xx-xx-1931.
3.2. Uit dit huwelijk is geboren een kind, de heer D (hierna: de zoon), geboren te S op xx-x-xxxx. Belanghebbende in dit geding is de zoon.
3.3. Bij een in juni 1996 door de echtgenote voor zich en als gevolmachtigde van de zoon ondertekende aangifte voor het recht van successie inzake de nalatenschap van erflater (hierna: de aangifte) heeft de echtgenote aangifte gedaan van een verkrijging van haar en
van de zoon, van ieder fl. 50.000,-, alsmede van een uitkering aan haar ingevolge een polis van levensverzekering bij de N Verzekeringen, polisnummer 0000000, van fl. 6.000,00.
3.4. In de aangifte, die uitgaat van een algehele gemeenschap van goederen, waarin erflater
op de overlijdensdatum was gehuwd, en van een nalatenschap waartoe de helft van die gemeenschap behoorde, staat onder “BATEN: 5. Vorderingen”, zakelijk weergegeven, het volgende vermeld:
a. vordering uit geldlening op de zoon fl. 17.500,--
b. vordering op de gemeente T op grond van een
schadevergoeding voor verhuiskosten fl. 46.920,--.
3.5. In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 3.4a en 3.4b vermelde vorderingen bij de berekening van belanghebbendes erfrechtelijke verkrijging buiten beschouwing dienen te blijven.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.6. Belanghebbende voert ter motivering van zijn standpunt, zakelijk weergegeven, naar het Hof verstaat, het volgende aan:
a. het is niet terecht dat de schuld aan zijn ouders in de berekening van het door hem te betalen successierecht wordt betrokken,
b. de uitkering inzake genoemde verhuiskosten is na het overlijden van erflater aan zijn moeder gedaan en dient derhalve, reeds al omdat hij bij het overlijden van zijn vader bij zijn ouders woonde, bij de berekening van het successierecht buiten beschouwing te blijven en
c. volgens de nota van de notaris inzake de verkoop van U-straat 10 te T, erflaters laatste woonplaats, is zijn erfdeel groot fl. 16.000,00.
3.7. Het Hof overweegt ter zake van hetgeen door belanghebbende, als onder 3.6 vermeld, is aangevoerd het navolgende.
ad 3.6 onder a
De grootte van het saldo van de tussen belanghebbendes ouders bestaan hebbende goederen-gemeenschap per overlijdensdatum wordt onder meer bepaald door de grootte van de vordering die zij hebben op belanghebbende.
Dat de grootte van belanghebbendes erfdeel onder meer wordt bepaald door de grootte van de onder 3.4a vermelde vordering volgt ook hieruit dat wanneer die vordering aan belanghebbende wordt toegescheiden de schuld, die belanghebbende aan zijn ouders heeft, door vermenging tenietgaat en zijn vermogen derhalve met het bedrag hiervan toeneemt.
Buiten belanghebbendes onder 3.6 onder c vermelde grief, waaruit mogelijkerwijs een ander conclusie zou kunnen worden getrokken en welke hierna zal worden besproken, is niet gesteld of gebleken dat de vordering als onder 3.4a vermeld niet volwaardig zou zijn.
Op grond van het vorenstaande dient deze grief van belanghebbende te worden verworpen.
ad 3.6 onder b
De aangifte die mede namens belanghebbende is ondertekend, gaat ervan uit dat de vordering vermeld onder 3.4b bestond op de overlijdensdatum en mitsdien behoorde tot voormelde huwelijksgoederengemeenschap. Uit de gedingstukken wordt niet aannemelijk dat deze vordering eerst na het overlijden is ontstaan. Nu belanghebbende ter ondersteuning van zijn standpunt geen enkel schriftelijk stuk hiertoe heeft overgelegd, zal het Hof uitgaan van de mede namens belanghebbende ondertekende aangifte.
Ook ten aanzien van deze grief kan niet aan belanghebbende tegemoet worden gekomen.
ad 3.6 onder c
In de onder dit punt vermelde nota van afrekening staat, voor zover te dezen van belang, “waarvan f 16.000,00 wegens erfdeel van de zoon zal worden overgemaakt”. Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse Taal, geeft als betekenis van “wegens” “ter oorzake van”. Er staat in genoemde afrekening niet: ”waarvan het erfdeel van de zoon van fl. 16.000,00 zal worden overgemaakt”. Met andere woorden, dat bedrag betreft slechts het erfdeel van belanghebbende doch behoeft hieraan niet gelijk te zijn.
Gelet op de mede namens belanghebbende ondertekende aangifte en bij gebreke van een of meer schriftelijke stukken die belanghebbendes standpunt in deze ondersteunen, is het Hof van oordeel dat het bedrag van fl. 16.000.00 een deel van belanghebbendes erfdeel betreft en dat het resterende deel reeds op een of andere wijze is verrekend dan wel alsnog voldaan zal moeten worden.
Derhalve kan ook deze grief belanghebbende niet baten.
3.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3.8. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld te ’s-Hertogenbosch op 10 februari 2000 door M.E. van Hilten , lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 februari 2000