Belastingkamer
Nr. 98/00416
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te V tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te B van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Ontstaan en loop van het geding
De vorenvermelde aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 2,=. Na door belanghebbende tijdig daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=. De Inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 15 maart 1999. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, diens gemachtigde en, de Inspecteur.
Blijkens de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. Belanghebbende, geboren op 11 maart 1957, is werkzaam bij Nederland B.V. in de functie van directeur en algeheel manager. Hij is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken in dit bedrijf, waar enkele honderden mensen werkzaam zijn.
2.2. Op 2 juni 1995 is belanghebbendes echtgenote bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. Zij liet achter haar echtgenoot en drie minderjarige kinderen: een tweeling van zes jaar en een jongste kind van vier jaar (hierna: de kinderen). Tot haar overlijden was belanghebbendes echtgenote geheel in dienst van het gezin thuis werkzaam. Zij verwierf mitsdien geen inkomsten buitenshuis.
2.3. Na het wegvallen van hun moeder diende de zorg voor en de opvang en opvoeding van de kinderen, alsmede de huishoudelijke taken te worden voortgezet. Belanghebbende kon deze taken zelf niet volledig op zich nemen omdat hij in verband met zijn functie lange werkdagen maakte en vaak thuis niet kon overnachten. Ook gebruikmaking van reguliere kinderopvang bleek niet mogelijk omdat de werktijden c.q. openingstijden daarvan niet aansloten bij de vorenbedoelde werktijden van belanghebbende.
2.4. Met ingang van 1 september 1995 heeft belanghebbende voor de opvang, zorg en opvoeding van de kinderen en voor de huishoudelijke taken een gekwalificeerde kracht (hierna: de gouvernante) in dienst genomen voor vijftig uur per week. Zij regelt het huishouden en neemt ten aanzien van de kinderen alle taken over die anders door hun moeder vervuld zouden worden. Belanghebbende heeft zich in verband met het in dienst nemen van de gouvernante bij de belastingdienst aangemeld als inhoudingsplichtige en voldoet sindsdien aan de daaruit voortvloeiende fiscale verplichtingen.
2.5. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 heeft belanghebbende de door hem gemaakte kosten van de gouvernante tot een totaalbedrag van
fl. 66.637,= als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996; hierna: de Wet) in aanmerking genomen.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende de hiervóór onder 2.5 vermelde kosten als aftrekbare kosten op zijn inkomen in mindering mag brengen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe stellingen of argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van fl. 1,=. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 35, eerste lid, van de Wet bepaalt, voor zover te dezen van belang, dat aftrekbare kosten de op de inkomsten uit arbeid drukkende kosten zijn voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten en in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is.
4.2. Het is daarbij vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de omstandigheid dat de vervulling van een dienstbetrekking behoort tot het geheel van oorzaken welke een bepaalde uitgave voor de belastingplichtige noodzakelijk maken, niet voldoende is om die uitgave als aftrekbare kosten in aanmerking te nemen. Teneinde als aftrekbare kosten van dienstbetrekking in mindering te kunnen worden gebracht is vereist dat de kosten in een directe relatie staan tot de dienstbetrekking en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden.
4.3. Belanghebbende was na het overlijden van zijn echtgenote genoodzaakt voor zijn drie minderjarige kinderen opvang te organiseren gedurende de tijden waarop hij in verband met de vervulling van zijn dienstbetrekking buitenshuis werkzaam was. Die omstandigheid brengt naar het oordeel van het Hof echter niet met zich dat de kosten die belanghebbende zich getroostte voor deze opvang en -gelijk onder 2.4 overwogen- voor de vervulling van huishoudelijke taken, moeten worden aangemerkt als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet, hoezeer ook vorenvermeld auto-ongeluk een oorzaak was van de noodzaak kosten voor de opvang van de kinderen te maken.
4.4. Naar ’s Hofs oordeel zijn de kosten, verbonden aan de kinderopvang, niet aan te merken als kosten welke in directe relatie staan tot belanghebbendes dienstbetrekking. De bedoelde kosten vloeien immers niet voort uit de dienstbetrekking zelve c.q. een behoorlijke vervulling daarvan, maar vinden hun oorzaak in de bijzondere, het persoonlijk leven van belanghebbende en zijn gezin betreffende, omstandigheden waaronder de dienstbetrekking wordt vervuld.
4.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat de door belanghebbende voor de gouvernante van zijn kinderen gemaakte kosten niet als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, voor aftrek in aanmerking komen.
4.6. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
5. Proceskosten en griffierecht
Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Het beroep ongegrond bevindende, acht het Hof geen termen aanwezig om de Inspecteur op de voet van artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te gelasten belanghebbende het door hem gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 5 januari 2000
door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken .
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 5 januari 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht ¦ 160,=.
Indien het bestuursorgaan beroep in cassatie instelt en de uitspraak van het Hof in stand blijft, is een griffierecht van ¦ 630,= verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.