ECLI:NL:GHSHE:2000:AA5986

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/03186
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking van de Inspecteur inzake fiscale eenheid en omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 26 januari 2000 een mondelinge uitspraak gedaan in het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid QH. te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur van de eenheid grote ondernemingen te Y van de rijksbelastingdienst. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 januari 2000, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door de heer B en de heer S, en de Inspecteur door drs. T en de heer B. Het Hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van fl. 1.420,=, met de Staat der Nederlanden als vergoedingsplichtige. Tevens is gelast dat het door belanghebbende gestorte griffierecht van fl. 75,= wordt vergoed.

Het Hof oordeelde dat de bestreden beschikking in die zin moest worden gewijzigd dat QM B.V. geen deel uitmaakt van de door de Inspecteur gestelde fiscale eenheid. Het Hof concludeerde dat de enkele omstandigheid dat QG B.V., QS B.V. en R B.V. werkzaam zijn in de bouwnijverheid onvoldoende is om te concluderen dat deze vennootschappen een zelfde economisch doel nastreven. De activiteiten en klantenkring van R B.V. verschillen wezenlijk van die van QG B.V. en QS B.V., waardoor er geen sprake is van verwevenheid in economisch opzicht. Dit leidde tot de conclusie dat er geen fiscale eenheid bestaat tussen de vennootschappen.

Het Hof heeft, gelet op de gegrondheid van het beroep, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend-griffier Th.A.J. Kock.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 96/03186
HET GERECHTSHOF TE 's-Hertogenbosch
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid QH. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid grote ondernemingen te Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift tegen de beschikking van de Inspecteur als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 12 januari 2000 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer B, verbonden aan belanghebbende, de heer S. als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw mr. V, beiden verbonden aan Z, alsmede, namens de Inspecteur, de heer drs. T, tot bijstand vergezeld van de heer B, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 januari 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof vernietigt zowel de bestreden uitspraak als de daarbij
gehandhaafde beschikking;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van
belanghebbende tot een bedrag van fl. 1.420,= onder
aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechts-
persoon die deze kosten moet vergoeden; en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het
door deze gestorte griffierecht ad fl. 75,= wordt
vergoed.
De gronden
(1) De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de bestreden beschikking in ieder geval in die zin dient te worden gewijzigd dat QM B.V. geen deel uitmaakt van de door hem gestelde fiscale eenheid.
(2) Anders dan de Inspecteur stelt, is de enkele omstandigheid dat zowel QG B.V. als QS B.V. en R B.V. werkzaam zijn in de bouwnijverheid onvoldoende voor het oordeel dat de activiteiten van deze vennootschappen in hoofdzaak strekken tot verwezenlijking van een zelfde economisch doel in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 1989, BNB 1989/112.
(3) Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de activiteiten van R B.V. enerzijds en QG B.V. en QS B.V. anderzijds tot verwezenlijking van een zelfde economisch doel strekken nu, naar uit de vaststaande feiten voortvloeit, zowel de activiteiten als de klantenkring van R B.V. geheel anders zijn dan die van QG B.V. en QS B.V..
(4) Ook bestaat naar het oordeel van het Hof, naar blijkt uit het onweersproken gebleven overzicht op pagina 2, onderaan, van het beroepschrift, tussen de activiteiten en de klantenkring van QG B.V. en QS B.V. zoveel verschil dat niet kan worden gezegd dat deze vennootschappen een zelfde economisch doel nastreven.
(5) Gelet op het vorenstaande bestaat tussen R B.V., QG B.V. en QS B.V. geen verwevenheid in economisch opzicht. Dit brengt met zich dat tussen geen van de onderhavige vennootschappen een fiscale eenheid bestaat, nu niet is gesteld of gebleken dat QH B.V. of Q B.V. hun activiteiten in hoofdzaak uitoefenen ten behoeve van hetzij R B.V., hetzij QG B.V., hetzij QS B.V..
(6) Gelet op hetgeen onder (1) is vermeld en onder (2) tot en met (5) is overwogen, is het beroep gegrond. Hierin vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1 (in goede justitie bepaald gewicht van de zaak) is fl. 1.420,=.
(7) Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 75,= te vergoeden.
(8) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 26 januari 2000 door J.A. Meijer, voorzitter, G.J. van Muijen en M.E. van Hilten, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 februari 2000