BELASTINGKAMER
Nr. 96/02035
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de vereniging X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende diens beschikking op haar verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 maart 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij haar aangifte over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 maart 1996 heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van fl.12.077,=. Bij beschikking van 20 mei 1996, nummer 1, heeft de Inspecteur aan belanghebbende over dit tijdvak teruggaaf van omzetbelasting verleend tot een bedrag van fl. 361,=. Het tijdig door belanghebbende tegen die beschikking gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak van 15 juli 1996 afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 75,=.
De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 20 oktober 1999. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, alsmede, de Inspecteur.
Te dezer zitting heeft de Inspecteur, zonder bezwaar van belanghebbende, aan het Hof en aan belanghebbende exemplaren overgelegd van het sponsoringreglement amateursport van C alsmede van een kopie van een artikel uit de krant van november 1997. Het Hof rekent deze beide stukken tot de stukken van het geding.
Blijkens de stukken van het geding en de deels daarvan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. Belanghebbende, ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) is een amateursportvereniging. Zij stelt zich ten doel de beoefening en de bevordering van de sport in al zijn verschijningsvormen. Met uitzondering van het verlenen van toegang tot wedstrijden, demonstraties en dergelijke zijn de diensten welke belanghebbende aan haar leden verricht op de voet van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet vrijgesteld van omzetbelasting.
2.2. Op 30 december 1994 is opgericht de Stichting X (hierna: de Stichting), welke evenals belanghebbende te Y is gevestigd. Het statutaire doel van de Stichting is ondersteuning in de vorm van sponsor-activiteiten ten behoeve van belanghebbende, onder meer door het creëren van een financieel breder draagvlak voor belanghebbende. De Stichting geeft uitvoering aan haar doelstelling door tegen vergoeding diensten aan derden -sponsors- te verrichten. Tot de hier bedoelde diensten behoort onder meer het verzorgen van (shirt)reclame op de tenues voor spelers van belanghebbende. Ook de Stichting is ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet.
2.3. De Stichting en belanghebbende zijn zelfstandige, van elkaar te onderscheiden, rechtspersonen. Zij vormen tezamen geen fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet.
2.4. Ten behoeve van de uitvoering van de onder 2.2 bedoelde (shirt)reclame stelt de Stichting aan belanghebbende tenues, alsmede trainingspakken en sporttassen (hierna: tenues) ter beschikking. De ter beschikking gestelde tenues zijn alle voorzien van opdrukken met de namen van sponsors. Elke speler heeft in principe een eigen opdruk. De tenues mogen uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van wedstrijden en zogeheten sponsorbijeenkomsten. Na gebruik worden de tenues op het sportcomplex van belanghebbende gewassen, gevouwen en klaargelegd voor een volgende wedstrijd. Bij trainingen mogen de tenues niet gebruikt worden. De tenues moeten op het sportcomplex van belanghebbende blijven, zij mogen derhalve niet door de leden mee naar huis worden genomen.
2.5. Met dagtekening 28 maart 1996 heeft de Stichting aan belanghebbende voor het ter beschikking stellen van de tenues een factuur uitgereikt tot een totaalbedrag van fl. 78.664,=, waarin begrepen een bedrag van fl. 11.716,= aan omzetbelasting.
2.6. De onder 2.5 genoemde factuur heeft betrekking op tenues welke in het jaar 1995 door de Stichting aan belanghebbende ter beschikking waren gesteld ten behoeve van gebruik gedurende het seizoen 1995/1996. Partijen zijn eenstemmig van oordeel dat deze factuur tijdig is uitgereikt en dat het door belanghebbende ingediende verzoek om teruggaaf terecht is gedaan bij haar aangifte over het eerste kwartaal van 1996.
2.7. Belanghebbende heeft ter zake van de door haar in het jaar 1995 ten behoeve van de Stichting verrichte reclameactiviteiten in het eerste kwartaal van het jaar 1996 aan de Stichting een factuur uitgereikt tot een totaalbedrag van eveneens fl. 78.664,=, in welk bedrag eveneens een bedrag van fl. 11.716,= aan omzetbelasting is begrepen. Laatstgenoemd bedrag is door belanghebbende op aangifte voldaan over het jaar 1995.
2.8. Partijen hebben ter zitting, in afwijking van de van hen afkomstige stukken, uiteindelijk uitdrukkelijk verklaard dat niet langer in geschil is
(a) dat belanghebbendes ontvangsten ter zake van diensten van bijkomstige aard voortvloeiende uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun zowel in het jaar 1995 als in het jaar 1996 meer hebben bedragen dan het voor die jaren in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel v, van de Wet vermelde bedrag van fl. 25.000,=, onderscheidenlijk fl. 70.000,= ; en
(b) dat belanghebbende indien zij de tenues niet uitsluitend voor hetzij belaste, hetzij vrijgestelde prestaties heeft gebezigd, 50% van de onder 2.5 vermelde omzetbelasting ad
fl. 11.716,= als voorbelasting in aftrek kan brengen.
2.9. Bij de onder 1 vermelde beschikking van 20 mei 1996 heeft de Inspecteur geweigerd de onder 2.5 vermelde, door de Stichting aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting ad fl. 11.716,= als voorbelasting in aftrek toe te laten. In verband hiermede heeft de Inspecteur bij deze beschikking aan belanghebbende teruggaaf verleend tot een bedrag van
fl. 12.077,= minus fl. 11.716,= is fl. 361,=. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur deze beschikking gehandhaafd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na de onder 2.8 vermelde verklaringen van partijen ter zitting en belanghebbendes verklaring ter zitting dat zij haar in het beroepschrift onder subsidiair vermelde stelling laat varen, betreft het geschil uitsluitend nog het antwoord op de vraag of belanghebbende op de voet van artikel 15 van de Wet recht heeft op aftrek van de haar door de Stichting in het onderhavige tijdvak ter zake van het ter beschikking stellen van de tenues in rekening gebrachte omzetbelasting ad fl. 11.716,=. Voor de beantwoording van deze vraag is beslissend voor welke door belanghebbende in het kader van haar onderneming verrichte prestaties de tenues zijn gebezigd.
Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag bevestigend. Primair is zij van mening dat de tenues uitsluitend ten behoeve van haar (belaste) reclameactiviteiten worden gebezigd. Subsidiair is belanghebbende van oordeel dat de tenues zowel ten behoeve van haar (belaste) diensten op het gebied van de reclame als ten behoeve van haar, op de voet van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet vrijgestelde diensten aan haar leden worden gebezigd. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende de tenues uitsluitend bezigt ten behoeve van haar op de voet van evenvermelde wettelijke bepaling vrijgestelde prestaties. Hij beantwoordt de in geschil zijnde vraag dan ook ontkennend.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan - voor zover na hun onder 2.8 vermelde verklaringen nog van belang - nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
De tenues worden door de Stichting aan belanghebbende ter beschikking gesteld. De Stichting verplicht daarbij belanghebbende om tijdens wedstrijden de leden de beletterde tenues te laten dragen. Belanghebbende verplicht op haar beurt de leden om tijdens wedstrijden deze tenues te dragen. Per saldo wordt derhalve -via de tussenschakeling van de Stichting- aan de verplichtingen jegens de sponsor voldaan. Voor zover bekend bestaat tussen de Stichting en belanghebbende uitsluitend een mondelinge overeenkomst met betrekking tot de tijdens de wedstrijden te dragen tenues.
De Stichting is niet om fiscale redenen tussen belanghebbende en de sponsors geschoven, doch om zeggenschap over de sponsorgelden te kunnen houden.
Belanghebbende laat haar in het beroepschrift onder “subsidiair” geformuleerde stelling varen.
De aan het slot van het beroepschrift bedoelde proceskosten bestaan uitsluitend uit de kosten van de aan belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Op pagina 2 van het vertoogschrift, onder standpunt belanghebbende, derde regel van onderen, dient het woord "contributie" te worden vervangen door: voorbelasting.
Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot het haar verlenen van een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting tot primair een bedrag van
fl. 11.716,= en subsidiair - naar het Hof na haar onder 2.8 onder (b) vermelde verklaring begrijpt - een bedrag van fl. 5.858,=. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair - naar het Hof na zijn onder 2.8 vermelde verklaringen begrijpt - conform belanghebbendes subsidiaire conclusie.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Partijen zijn, gelijk onder 2.6 vermeld, eenstemmig van oordeel dat de Stichting de ter beschikking stelling van de tenues tijdig aan belanghebbende heeft gefactureerd en dat belanghebbende terecht bij haar aangifte over het eerste kwartaal van 1996 het verzoek om teruggaaf van de op die factuur vermelde omzetbelasting heeft gedaan. Nu niet is gebleken dat dit oordeel berust op een juridisch onjuist uitgangspunt zal het Hof partijen hierin volgen.
4.2. Blijkens hetgeen onder 2.4 is vermeld, mogen de aan belanghebbende ter beschikking gestelde tenues uitsluitend gebruikt worden bij wedstrijden en sponsorbijeenkomsten; met andere woorden, bij gelegenheden waarbij de naam van de sponsor die op de door de spelers gedragen tenues is vermeld, door middel van die tenues wordt uitgedragen. Onder deze omstandigheden vormen de tenues naar het oordeel van het Hof voor belanghebbende uitsluitend een middel om reclame te maken ten behoeve van de sponsor wiens naam op de tenues is vermeld. Aan dat oordeel doet niet af dat - anders dan bijvoorbeeld bij langs sportvelden geplaatste reclameborden - de tenues met behulp waarvan de reclame wordt gemaakt, voor de drager van het tenue ook een kledingstuk vormt. Anders dan de Inspecteur meent, brengt de omstandigheid dat de naam van de sponsor is vermeld op kledingstukken welke door de leden van de verschillende spelers van belanghebbende - en uitsluitend bij vorengenoemde gelegenheden - worden gedragen, niet met zich dat belanghebbende de tenues bezigt ten behoeve van jegens haar leden verrichte diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet, zoals deze bepaling in het licht van het bepaalde in artikel 13A, eerste lid, aanhef en onderdeel m, van de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (77/388/EEG) moet worden uitgelegd.
4.3. Nu, zoals onder 4.2 overwogen, belanghebbende de tenues niet heeft gebezigd ten behoeve van prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet en - gelijk onder 2.8 onder (a) vermeld - vaststaat dat belanghebbende in het jaar 1996 een hoger bedrag dan fl. 70.000,= heeft ontvangen ter zake van door haar verrichte diensten van bijkomstige aard als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel v, van de Wet, moet worden geconcludeerd dat belanghebbende de tenues niet heeft gebezigd ten behoeve van prestaties als zijn bedoeld in artikel 11 van de Wet.
4.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat belanghebbende de tenues uitsluitend heeft gebezigd ten behoeve van aan de heffing van omzetbelasting onderworpen diensten op het gebied van de reclame. Voor dit geval is tussen partijen niet in geschil dat aan belanghebbende een aanvullende teruggaaf van fl. 11.716,= moet worden verleend.
5. Proceskosten en griffierecht
In de omstandigheid dat het beroep gegrond is vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is fl. 1.420,=.
De omstandigheid dat het beroep gegrond is, brengt met zich dat de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van laatstgenoemde wet, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 75,= moet vergoeden.
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;
verleent aan belanghebbende een aanvullende teruggaaf van fl. 11.716,=;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
fl. 1.420,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die
deze kosten moet vergoeden; en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze voor deze zaak
gestorte griffierecht ad fl.75,= wordt vergoed.
Aldus vastgesteld op 31 januari 2000 door J.A. Meijer, voorzitter, M.E. van Hilten en A.L.C. Simons, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 2 maart 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.