BELASTINGKAMER
Nr. 96/1463
HET GERECHTSHOF TE 's_HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's_Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de beschikking inzake zijn verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) als bedoeld in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit belasting op personenauto's en motorrijwielen (hierna: het Besluit).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij de beschikking heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoek afgewezen.
De Inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen de beschikking gemaakte bezwaar.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 22 november 1996 te Q. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Met het oog op de mondelinge behandeling van de zaak heeft belanghebbende bij brief van 13 november 1996 drie bescheiden in het geding gebracht, zulks zonder bezwaar van de wederpartij. Belanghebbende heeft voorts ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota
moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur ter zitting een afschrift van een verklaring van B, voorzitter van de raad van bestuur van C N.V., d.d. 13 december 1991 overgelegd.
Het Hof heeft op 5 december 1996 te 's-Hertogenbosch mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 17 december 1996 met ontvangstbevestiging aan partijen verzonden. De Inspecteur heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is werknemer van D B.V. te Z (Nederland). Hij is tevens tegen een vergoeding van thans ongeveer ƒ 86.000,-- als gedelegeerd bestuurder werkzaam bij C N.V. te R (België).
2.2 C N.V. is een dochtervennootschap van D B.V.. Naast C N.V. behoren nog dochtervennootschappen in Engeland, Duitsland en Frankrijk tot het concern. Belanghebbende verricht ook voor laatstbedoelde vennootschappen werkzaamheden.
2.3. Belanghebbende bezat in 1990 50 van de 28000 aandelen in C N.V.. Ten tijde van de eerder genoemde mondelinge behandeling bezat belanghebbende geen aandelen meer in C N.V.. Belanghebbende heeft nimmer aandelen in D B.V. gehad.
2.4. C N.V. heeft aan belanghebbende een in België geregistreerde personenauto ter beschikking gesteld van het merk BMW, type 730i, met Belgisch kenteken (hierna ook: de personenauto), waarbij het belanghebbende is toegestaan deze ook voor privé-doeleinden te gebruiken.
2.5. Het geschatte gebruik van de personenauto per maand is als volgt: in totaal ± 3000 km, waarvan ± 400 km voor privé-doeleinden, ± 600 km voor woon/werkverkeer en ± 2000 km voor werkzaamheden buiten Nederland, waaronder werkzaamheden voor de in Duitsland en Frankrijk gevestigde dochtervennootschappen van D B.V..
2.6. De Inspecteur heeft belanghebbende vrijstelling van BPM als bedoeld in artikel 3 van het Besluit verleend.
2.7. Op 30 november 1990 zijn tijdens een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van C N.V. haar statuten gewijzigd. Voorzover te dezen van belang luiden krachtens resolutie 14 van evenbedoelde vergadering de artikelen 8, 11, 12, 13 en 14 van de gewijzigde statuten als volgt:
" ARTIKEL 8.Benoeming en ontslag van bestuurders
De vennootschap wordt bestuurd door een raad van bestuur
samengesteld uit ten minste drie bestuurders, al dan niet aandeelhouders van de vennootschap.
ARTIKEL 11.Besluitvorming
De raad van bestuur kan slechts beraadslagen en besluiten, wanneer ten minste de meerderheid van zijn leden aanwezig of vertegenwoordigd is op de vergadering. Bij staking van stemmen heeft de bestuurder die de vergadering voorzit, beslissende stem.
ARTIKEL 12.Salaris_tantièmes
Ambtshalve is voor de uitoefening van de opdracht van bestuurders geen salaris voorzien, evenmin voordelen in natura.
Nochtans kan hen, bij beslissing van de algemene vergadering waarbij duidelijk bepaald wordt voor welke bestuurders en voor welke periode, onverminderd de vergoeding van hun kosten, een vaste bezoldiging worden toegekend, waarvan het bedrag door de algemene vergadering wordt vastgesteld en dat ten laste komt van de algemene kosten van de vennootschap.
ARTIKEL 13.Tegenstrijdig belang
Wanneer een bestuurder bij een verrichting die de goedkeuring van de raad van bestuur behoeft, een tegenstrijdig belang heeft met de vennootschap, is hij verplicht de raad op de hoogte te brengen en zijn verklaringen te doen opnemen in de notulen van de vergadering, overeenkomstig artikel 60 van de Vennootschappenwet. Hij mag aan de behandeling van dat punt niet deelnemen.
ARTIKEL 14.Intern bestuur _ beperkingen
De raad van bestuur is bevoegd om alle handelingen van intern bestuur te verrichten die nodig of dienstig zijn tot verwezenlijking van het doel van de vennootschap, met uitzondering van die handelingen waarvoor volgens de wet alleen de algemene vergadering bevoegd is. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit collegiaal bestuur, met name overleg en toezicht, kunnen de bestuurders de bestuurstaken onder elkaar verdelen. De raad van bestuur kan inzonderheid aan een of meer van zijn leden het intern dagelijks bestuur van de vennootschap opdragen. Zodanige verdeling van taken kan aan of door derden niet worden tegengeworpen. "
2.8. Bij resolutie 15 van evenbedoelde aandeelhoudersvergadering is aan de bestuurders de volledige collectieve vertegenwoordigingsmacht verleend om met twee gezamenlijk handelend namens de vennootschap op te treden in
rechte en jegens derden.
2.9. Bij besluit van de raad van bestuur van C N.V. van 30 november 1990 is onder meer belanghebbende als gedelegeerd bestuurder aangesteld en is hem in deze hoedanigheid volledige individuele vertegenwoordigingsmacht verleend om alleen handelend namens de vennootschap op te treden in rechte en jegens derden.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen hebben ter zitting verklaard dat het geschil de volgende vragen betreft:
3.1.1. Kan belanghebbende worden aangemerkt als een werknemer die als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto wordt geregistreerd, als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel c, van het Besluit?
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt haar ontkennend.
3.1.2. Is de personenauto hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van de werkzaamheden van belanghebbende buiten Nederland, als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Besluit?
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt haar ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende heeft ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. Hij heeft geen belang bij een Belgisch gekentekende personenauto, omdat hij ook in Nederland moet kunnen rijden. Zo het besluit inzake de registratie van de personenauto in België niet is genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders van C N.V., is het genomen door de raad van bestuur, waarin de enige aandeelhoudster is vertegenwoordigd. Hij zou niet zijn zin hebben gekregen als hij om een Nederlands gekentekende personenauto zou hebben gevraagd. Zijn ruime vertegenwoordigings-bevoegdheid houdt niet tevens in dat hij bevoegd is zelfstandig, buiten de raad van bestuur om, beslissingen te nemen. Hij beroept zich op § 9.5 van de Leidraad BPM (tekst vanaf 1 oktober 1993), waarin is bepaald dat de personenauto of het motorrijwiel hoofdzakelijk is bestemd voor de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer buiten Nederland, indien het gebruik voor meer dan 50% zowel zakelijk als buiten Nederland plaatsvindt. De door hem op 13 november 1996 aan het Hof en de Inspecteur verzonden stukken hebben hun belang verloren.
De Inspecteur heeft ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. Hij leest in de statuten niet dat besluiten inzake de aanschaf en registratie van een personenauto zijn voorbehouden aan de aandeelhoudster van C N.V..
Belanghebbende besluit daarover zelf, althans heeft - als de raad van bestuur daarover als college gaat - daarop als lid van die raad invloed als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel c, van het Besluit. Belanghebbendes ruime vertegenwoordigingsbevoegdheid houdt tevens in dat hij bevoegd is zelfstandig, buiten de raad van bestuur om, beslissingen te nemen. Belanghebbende heeft zijns inziens belang bij registratie van de personenauto in België. Belanghebbende gebruikt de personenauto in het buitenland zijns inziens grotendeels voor werkzaamheden ten behoeve van andere buitenlandse dochtervennootschappen dan de Belgische dochtervennootschap van D B.V.. In zoverre valt dit gebruik zijns inziens niet onder "de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer buiten Nederland" als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Besluit.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof begrijpt, tot verlening van vrijstelling van BPM als bedoeld in artikel 2 van het Besluit.
De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en handhaving van de beschikking.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Uit het slot van het eerste lid van artikel 3 van het Besluit ("een en ander mits de eigenaar of houder niet een werknemer is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c.") leidt het Hof af dat naar de bedoeling van de besluitgever een bestuurder van een vennootschap die in
beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto of het motorrijwiel wordt geregistreerd, in aanmerking kan komen voor de vrijstelling van artikel 2 van het Besluit. De vraag of belanghebbende kan worden aangemerkt als een werknemer gaat derhalve op in de vraag of hij in beginsel geen invloed kon uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto werd geregistreerd.
4.2. Belanghebbende heeft, daarnaar ter zitting gevraagd, geen besluit inzake de aanschaf en registratie van de personenauto van de algemene vergadering van aandeelhouders van C N.V. kunnen noemen.
Zulks in aanmerking genomen houdt het Hof het ervoor dat zodanig besluit niet is genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders, ofschoon aan haar, gelet op artikel 12 van de statuten van C N.V., het toekennen aan haar bestuurders van een vaste bezoldiging, waaronder voordelen in natura, lijkt te zijn voorbehouden.
4.3.1. Het Hof acht aannemelijk dat het hier een aangelegenheid betreft waarover de raad van bestuur van C N.V. als college heeft besloten. De aanschaf en registratie van een personenauto als de onderwerpelijke zijn naar 's Hofs oordeel bezwaarlijk te rekenen tot het intern dagelijks bestuur van de vennootschap, dat de raad van bestuur ingevolge artikel 14, derde volzin, kan opgedragen aan een of meer van zijn leden.
4.3.2. Het gaat hier derhalve om de vraag of belanghebbende in de raad van bestuur van C in beginsel geen invloed kon uitoefenen op de beslissing in welk land de aan hem ter beschikking te stellen personenauto zou worden geregistreerd.
Belanghebbende had belang bij registratie in Nederland ter vermijding van de uit artikel 1, vierde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 voortvloeiende belastingplicht bij gebruik in Nederland van een niet in Nederland geregistreerde personenauto. C N.V. daarentegen had belang bij registratie van de aan belanghebbende ter beschikking te stellen personenauto in België. Aldus hoefde zij immers geen BPM te betalen. Bovendien had zij daarbij - naar het Hof aannemelijk acht - commerciële belangen. Hier is derhalve sprake van een situatie waarin een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft met de vennootschap. Uit artikel 13 van de statuten van C N.V. volgt dan dat belanghebbende niet aan de besluitvorming inzake de registratie heeft mogen deelnemen.
4.3.3. Gelet op het in 4.3.1 en 4.3.2 overwogene heeft het Hof geen reden tot twijfel aan de tot de gedingstukken behorende schriftelijke verklaring van 19 februari 1996 van E, directeur van C N.V., welke erop neerkomt dat belanghebbende geen invloed had op de keuze van de auto en het land van registratie.
4.3.4. Aan het vorenoverwogene doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende op grond van het in 2.9 bedoelde besluit bevoegd is alleen handelend namens de vennootschap op te treden. Die vertegenwoordigingsbevoegdheid ontslaat derden met wie belanghebbende handelt van de verplichting de omvang van belanghebbendes vertegenwoordigingsbevoegdheid te onderzoeken.
Die vertegenwoordigingsbevoegdheid staat los van belanghebbendes bevoegdheid tot het nemen van besluiten, welke wordt bepaald door de statuten van C N.V. en door eventuele besluiten tot delegatie van bevoegdheid van de algemene vergadering van aandeelhouders en de raad van bestuur.
4.4. In § 9.5 van de Leidraad BPM (tekst vanaf 1 oktober 1993) is bepaald dat de personenauto of het motorrijwiel hoofdzakelijk is bestemd voor de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer buiten Nederland, indien het gebruik voor meer dan 50% zowel zakelijk als buiten Nederland plaatsvindt. Uit het in 2.5 vermelde volgt dat zulks hier het geval is. Daaraan doet niet af dat belanghebbende de personenauto mede buiten Nederland gebruikt voor werkzaamheden voor de in Duitsland en Frankrijk gevestigde dochtervennootschappen van D B.V.. De tekst van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit dwingt niet tot het maken van onderscheid tussen belanghebbendes werkzaamheden buiten Nederland voor C N.V. respectievelijk voor de in Duitsland en Frankrijk gevestigde dochtervennootschappen van D B.V.. Tot het maken van een dergelijk onderscheid dwingt evenmin de kennelijke strekking van de vrijstelling van artikel 2 van het Besluit, te weten dat een hoofdzakelijk buiten Nederland zakelijk gebruikte, niet hier te lande geregistreerde personenauto, welke door een werkgever ter beschikking wordt gesteld aan een werknemer die in beginsel geen invloed heeft op het land van registratie, niet wordt gerekend tot het Nederlandse wagenpark, dat de BPM beoogt te belasten.
4.5. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Nu de Inspecteur geen andere gronden voor weigering van de vrijstelling van artikel 2 van het Besluit heeft aangevoerd, kan het Hof de vrijstelling verlenen.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1 ofwel ƒ 1.420,--.
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, verleent aan belanghebbende vrijstelling van BPM als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voor de personenauto, merk BMW, type 730i, Belgisch kenteken, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75,--, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.420,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 25 april 1997 door P.J. van Amersfoort, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Met ontvangstbevestiging in afschrift aan partijen verzonden
op: 25 april 1997
[Zie ook arrest HR nummer 33685 (red.)]