ECLI:NL:GHSHE:1997:AA4401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
95/2882
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Muijen
  • P.H.A. Calis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Inspecteur inzake teruggaaf omzetbelasting door een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de vennootschap onder firma VOF X beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst, die weigerde een teruggaaf van omzetbelasting te verlenen over een bedrag van fl. 6.429,-- dat door belanghebbende was voldaan voor het tijdvak van 1 juli 1992 tot en met 30 september 1992. De vennootschap, die een motor- en autorijschool exploiteert, stelde dat zij in aanmerking kwam voor vrijstelling van omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Inspecteur betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van zijn eerdere uitspraak.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 maart 1997, waar de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de firmanten van belanghebbende, A en B, sinds 1 januari 1990 de motor- en autorijschool runnen en dat zij geen ander arbeidsinkomen hebben. Het geschil draait om de vraag of de vennootschap winst beoogde met haar activiteiten, wat bepalend is voor de vraag of zij in aanmerking komt voor de belastingvrijstelling.

Het Hof oordeelt dat de firmanten ernaar streefden om met de motor- en autorijschool in hun levensonderhoud te voorzien, wat betekent dat zij winst beoogden. Hierdoor komt de vennootschap niet in aanmerking voor de vrijstelling van omzetbelasting. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 95/2882
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma VOF X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het bedrag dat als omzetbelasting door haar over het tijdvak van 1 juli 1992 t/m 30 september 1992 op aangifte is voldaan.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft op 27 november 1992 over het tijdvak van 1 juli 1992 t/m 30 september 1992 een bedrag van
fl. 6.429,-- als omzetbelasting op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft tegen dat bedrag dat aldus is voldaan een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur besloten geen teruggaaf van omzetbelasting te verlenen.
1.2. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 14 maart 1997, gehouden te Q. Daar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, en de Inspecteur.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, een vennootschap onder firma, drijft sedert 1 januari 1990 een motor- en autorijschool. Als zodanig is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Tot de activiteiten van belanghebbende behoren ondermeer het geven van theorie- en praktijklessen en het begeleiden van cursisten bij examens. Vennoten van belanghebbende zijn A en diens echtgenote, B (hierna: de firmanten).
2.2. De netto-resultaten van belanghebbende bedroegen in 1990, 1991 en 1992 achtereenvolgens fl. 57.764,--, fl. 57.478,-- en
fl. 66.678,--. Ook de netto-resultaten van belanghebbende in de jaren 1993 en 1994 bewogen zich in die orde. De firmanten besteden jaarlijks te zamen ongeveer 4.000 uren aan de motor- en autorijschool. Zij hebben naast die school geen ander arbeidsinkomen. Dit was ook in het onderhavige jaar het geval.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ter zake van haar prestaties in het kader van voormelde motor- en autorijschool in aanmerking komt voor vrijstelling van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter o, aanhef en onder 2E, van de Wet op de omzetbelasting 1968, juncto artikel 8, lid 1, aanhef en letter c, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt die vraag ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd, behoudens dat belanghebbende ter zitting nog heeft aangevoerd dat bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te Rijswijk gekozen is voor de stichtingsstructuur, dat het afnemen van examens vrijgesteld is van omzetbelasting, dat dat afnemen van examens ook onderwijs is en dat ook de werknemers bij het CBR een zo hoog mogelijk loon nastreven.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot teruggaaf van het in 1.1 vermelde bedrag van fl. 6.429,--, dat door haar als omzetbelasting op aangifte is voldaan.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Artikel 11, lid 1, aanhef en letter o, aanhef en onder 2E, van de Wet op de omzetbelasting 1968 luidt: " Onder door Ons bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld (...) het verstrekken van (...) door Ons bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwijs, waarbij kan worden bepaald, dat de vrijstelling slechts toepassing vindt ten aanzien van ondernemers die met dat onderwijs geen winst beogen.". Artikel 8, lid 1, aanhef en letter c, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (tekst 1992) luidt: "Als onderwijs als is bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter o, 2E, van de wet, wordt aangewezen (...) onderwijs door ondernemers die met het verstrekken van onderwijs geen winst beogen.".
4.2. Bij de in geschil zijnde vraag houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van haar activiteiten in het kader van voormelde motor- en autorijschool winst beoogde, in de zin van de in 4.1 weergegeven bepalingen.
4.3. Het beogen van winst in de zin als evenbedoeld moet niet anders worden opgevat dan naar hetgeen volgens spraakgebruik onder het beogen van winst moet worden verstaan. Het spraakgebruik verstaat onder het beogen van winst het "trachten te verkrijgen van opbrengst boven de bestede kosten" (Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal). Onjuist is het standpunt van belanghebbende dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van winst beogen in de zin van de in 4.1 vermelde bepalingen, eerst een genormeerde vergoeding voor het verrichten van de betreffende werkzaamheden op het resultaat in mindering moet worden gebracht.
4.4. Gelet op de in 2.2 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat de firmanten ernaar streefden om door middel van het drijven van de motor- en autorijschool, in het verband van een vennootschap onder firma, in hun levensonderhoud te voorzien. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende in het kader van de motor- en autorijschool winst beoogde, in de zin van de in 4.1 vermelde bepalingen.
4.5. Gelet op het 4.3 en 4.4 vermelde komt belanghebbende ter zake van haar prestaties in het kader van voormelde motor- en autorijschool niet in aanmerking voor vrijstelling van omzetbelasting als bedoeld in de in 4.1 weergegeven bepalingen. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op
door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Met ontvangstbevestiging in afschrift aan partijen verzonden op
[Zie ook arrest HR nummer 33686 (red.)]