In deze zaak, die op 17 september 1997 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep ingesteld door de curator, mr. drs. Bernard Wilhelmus Gerard Philip Meijs, in de faillissementen van de NV Bezoekerscentrum Heuvelland en de NV tot Exploitatie van het Bezoekerscentrum Heuvelland. De curator had hoger beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank te Maastricht van 1 augustus 1996, waarin zijn vordering werd afgewezen. De curator stelde dat er sprake was van onrechtmatige betalingen door de failliete vennootschappen aan de NV Vrijetijdscentrum (Mosaqua), die andere schuldeisers benadeelden. De rechtbank had geoordeeld dat de curator niet had aangetoond dat de betalingen met het oogmerk waren gedaan om Mosaqua te bevoordelen boven andere schuldeisers.
In het hoger beroep voerde de curator grieven aan tegen deze oordelen. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de curator niet had aangetoond dat de betalingen onrechtmatig waren. De curator betoogde dat de rechtbank de bewijslast verkeerd had toegewezen en dat de feiten wezen op een samenspanning tussen de bestuurders van Mosaqua en Primosa. Mosaqua bestreed de grieven en concludeerde tot ongegrondverklaring.
Het hof oordeelde dat de grieven van de curator niet slaagden. Het hof bevestigde de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de betalingen onrechtmatig waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Maastricht. De curator werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.