+Rolnummer: 22-003311-11
Parketnummer: 10-750133-10
Datum uitspraak: 13 november 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1947,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond - Hoogvliet Stadsgevangenis Rotterdam te Hoogvliet.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] en de schadevergoedings- maatregel beslist als in het vonnis waarvan beroep vermeld.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2009 tot en met 25 augustus 2010 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Arnhem, althans in Nederland,
meermalen, althans éénmaal, (telkens),
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) ander(en), genaamd [benadeelde partij 1] (geboren [geboortejaar] 1993) en/of [benadeelde partij 2] (geboren [geboortejaar] 1993), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en), met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
enige handeling(en), heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit het
- het (laten) plaatsen van één of meer afbeelding(en) van (een) perso(o)n(en) (als ware het afbeelding(en) van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]) op het internet en/of als ware die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] meerderjarig en/of beschikbaar voor prostitutiewerkzaamheden (teneinde klanten te werven voor de prostitutie) en/of
- (daarbij) (daartoe) die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] voorzien van instructies betreffende de werkwijze en/of te rekenen tarieven en/of
- (telefonisch) onderhouden van contacten met en/of regelen van klanten voor die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- begeleiden van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] van en/of naar klanten en/of naar plaatsen voor het verrichten van die seksuele handeling(en) en/of
- die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] mededelen dat zij tegen klanten moest zeggen dat ze 18 jaar oud, in elk geval meerderjarig was en/of
- ter beschikking stellen en/of toedienen van verdovende middelen aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2](voorafgaand aan en/of tijdens het verrichten van seksuele handelingen) en/of
- aannemen en/of behouden van (een deel van) de betalingen en/of verdiensten van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- (laten) onderbrengen en/of onderhouden van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2];
(in elk geval) (telkens) handelingen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest/moesten vermoeden dat die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die handeling(en),
terwijl die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt;
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2009 tot en met 25 augustus 2010 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Arnhem, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens),
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit één of meer seksuele handeling(en) van [benadeelde partij 1] (geboren [geboortejaar] 1993) en/of [benadeelde partij 2] (geboren [geboortejaar] 1993), met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, immers heeft hij, verdachte en of één of meer van zijn mededader(s) (telkens) (een deel van) de verdiensten van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen en/of zich toegeëigend;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode 16 juni 2010 tot en met 06 september 2010 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op of omstreeks 06 september 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 06 september 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 222 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof zal de verdachte vrijspreken van de handelingen als omschreven achter het zevende gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde nu het hof het hof van oordeel is dat de daar beschreven handeling de beide aangevers niet heeft gebracht tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Het hof is voorts - met de verdediging - van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op tijdstippen in de periode van augustus 2009 tot en met 19 februari 2010 de handelingen heeft verricht zoals deze zijn omschreven achter het eerste, tweede, vijfde en zesde gedachtestreepje, zodat de verdachte voor wat betreft deze handelingen dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 19 februari 2010 te Rotterdam en/of Amsterdam ,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
[benadeelde partij 1] (geboren [geboortejaar] 1993) en/of [benadeelde partij 2] (geboren [geboortejaar] 1993), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en), met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
handelingen, heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit het
- (telefonisch) onderhouden van contacten met en/of regelen van klanten voor die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en
- begeleiden van die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] van en naar klanten en naar een of meer plaatsen voor het verrichten van die seksuele handelingen en
- (laten) onderbrengen van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2];
(telkens) handelingen waarvan hij en zijn mededaders wisten dat die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van die handelingen,
terwijl die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt;
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2009 tot en met 19 februari 2010
te Rotterdam, meermalen, althans éénmaal, (telkens),
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handeling(en) van [benadeelde partij 1] (geboren [geboortejaar] 1993), met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [benadeelde partij 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft/hebben hij, verdachte en of één of meer van zijn mededader(s) (telkens) (een deel van) de verdiensten van die [benadeelde partij 1] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen en/of zich toegeëigend;.
2.
hij in de periode van 16 juni 2010 tot en met 06 september 2010 te Rotterdam, (telkens) opzettelijk heeft verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
hij op 06 september 2010 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 gram, heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij op 06 september 2010 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 222 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
De meerdaadse samenloop van mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op tijdstippen in de periode van augustus 2009 tot en met 19 februari 2010 schuldig gemaakt aan mensenhandel door in deze periode twee meisjes, [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1], die destijds net zestien jaar oud waren, te exploiteren door hen escort- en prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten. De verdachte heeft tevens geprofiteerd van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden die [benadeelde partij 1] in en vanuit zijn woning verrichtte.
Mensenhandel is een zeer vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting. De lichamelijk en geestelijke integriteit van mensen wordt totaal ondergeschikt gemaakt aan het geldelijk gewin. In hoeverre de slachtoffers aanvankelijk vrijwillig kennis wilden maken met escort- en prostitutiewerkzaamheden, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, is voor de strafwaardigheid van het gedrag van de verdachte niet van belang.
Door deel te nemen aan deze feiten heeft de verdachte de slachtoffer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke integriteit toegebracht en enkel gehandeld om hier zelf financieel beter van te worden.
De verdachte heeft zich voorts gedurende een periode van ruim tweeënhalve maand schuldig gemaakt aan het verstrekken van heroïne en cocaïne aan anderen vanuit zijn woning. Tijdens de doorzoeking van zijn woning is heroïne en hasjiesj aangetroffen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan in veel gevallen leidt tot verslaving daaraan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van verdovende middelen. Het bezit en de verstrekking daarvan dient derhalve te worden tegengegaan. Dat de verdachte de verdovende middelen aan anderen verstrekte om zo te bewerkstelligen dat hij minder hoefde te betalen voor de drugs die hij zelf gebruikte, doet aan de ernst van zijn handelingen niet af.
Van de onder 1 bewezenverklaarde feiten is algemeen bekend dat de slachtoffers daarvan gedurende lange tijd daarna de psychisch nadelige gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] hebben beiden aangegeven nog veel last te ondervinden van wat hen is overkomen. Bij [benadeelde partij 2] is voorts een posttraumatische stresstoornis geconstateerd waarvoor zij onder behandeling is bij een psychotherapeut1.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het langer geleden, veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ook tot (forse) gevangenisstraffen voor het overtreden van veelal de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft kennisgenomen van het recente Reclasseringsrapport d.d. 26 oktober 2012 dat over de verdachte in deze zaak is uitgebracht. Dit rapport vermeldt onder meer dat de verdachte het delict van mensenhandel ten aanzien van [benadeelde partij 1] goed praat, dat hij wenst te stoppen met drugsgebruik, dat als er bij de verdachte niet het nodige verandert het risico op recidive hoog wordt ingeschat, dat de verdachte geen enkele hulpvraag heeft en dat de Reclassering zich onthoudt van een advies over de op te leggen sanctie.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft het hof voorts gekeken naar de wettelijke maximale gevangenisstraf voor mensenhandel, welke acht jaar bedraagt en voorts acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn, alsmede op aspecten van vergelding en speciale en generale preventie.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, uit persoonlijk winstbejag, twee minderjarige meisjes heeft uitgebuit en misbruik heeft gemaakt van hun kwetsbaarheid voortkomend uit hun jonge leeftijd en hun persoonlijke situaties. De verdachte, die zelf ten opzichte van zowel zijn mededaders als slachtoffers de leeftijd des onderscheids ruim had bereikt, was voorts op de hoogte van het feit dat beide meisjes minderjarig waren en dat zij drugs kregen. De verdachte heeft een faciliterende rol gehad in de genoemde werkzaamheden van beide minderjarige slachtoffers: hij heeft zowel [benadeelde partij 2] als [benadeelde partij 1] van en naar klanten gereden en hij heeft voor een periode van ruim twee maanden [benadeelde partij 1] in huis genomen, in welke periode zij vanuit zijn woning tevens escort- en prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Het hof rekent het de verdachte bovenal aan dat hij in deze periode heeft verdiend aan de werkzaamheden die [benadeelde partij 1] heeft verricht in en vanuit zijn woning.
Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten ernstige feiten zijn die in beginsel een langdurige vrijheidsstraf rechtvaardigen. Het hof is derhalve, in overeenstemming met de advocaat-generaal, van oordeel dat de straf zoals deze door de rechtbank is opgelegd geen recht doet aan de bewezen verklaarde feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het voorwaardelijk strafdeel acht het hof passend en geboden gelet op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie en het gemak waarmee de verdachte is aangehaakt bij de medeverdachten en een rol is gaan spelen in de strafbare gedragingen waarmee zij zich al bezig hielden.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is namens de benadeelde partij betwist. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het vast stellen van schade bij de benadeelde partij in het onderhavige geval te ingewikkeld is voor het onderhavige strafgeding.
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de overige gestelde schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met de mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering nu niet eenvoudig is vast te stellen welke schade deze benadeelde partij heeft ondervonden als gevolg van de handelingen van de verdachte. Voorts heeft de raadsman bepleit dat het vast stellen van schade bij de benadeelde partij in het onderhavige geval voorts te ingewikkeld is voor het onderhavige strafgeding.
Het hof is van oordeel dat in het kader van deze strafprocedure onvoldoende kan worden vastgesteld in hoeverre de benadeelde partij schade heeft ondervonden van de handelingen die de verdachte jegens haar heeft begaan, nu de benadeelde partij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij één week in de woning van de verdachte heeft verbleven en daar heeft gewerkt, en dat zij zowel vóór als na deze periode voor verdachtes medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gewerkt. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is niet vast te stellen in hoeverre de schade die de benadeelde heeft geleden door haar seksuele uitbuiting in die ene week is verergerd ten opzichte van de schade die is veroorzaakt door de medeverdachten. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij brengt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Door of namens de verdachte is niet gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, zodat een kostenveroordeling achterwege kan blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.L.J. van Strien en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2012.
1 Faxbrief van mr. R. Besemer d.d. 15 juni 2011.