ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ9431

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-003722-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van verzorgingsproducten met geweld en mishandeling van ex-vriendin

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van verzorgingsproducten en mishandeling van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft op 8 maart 2010 in Rotterdam vier potten crème van het merk Nivea gestolen uit een winkel, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een medewerker die hem betrapte. De verdachte heeft de medewerker geslagen met een tas en heeft hem geduwd en geschopt. Daarnaast heeft hij op 8 oktober 2008 zijn ex-vriendin mishandeld door haar te stompen en te schoppen, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefsters consistent en betrouwbaar zijn, ondersteund door bewijs van verbalisanten. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarbij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 105,96, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf afgewezen, omdat de benodigde stukken ontbraken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003722-10
Parketnummers: 10-691053-10 en 10-691252-09 (TUL)
Datum uitspraak: 31 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
op [geboortejaar] 1971,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 20 september 2011 en 17 augustus 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan de verdachte is de bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden een meldingsgebod en deelname aan gedragsinterventie, ook als dat mede inhoudt training cognitieve vaardigheden en behandeling door het DOK en/of de Waag.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 105,96. Bepaald is dat dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Aan de verdachte is voorts de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ook is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 21 december 2009 van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2010 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vier potten creme (merk Nivea), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- slaan met een (gevulde)tas tegen het hoofd van die [benadeelde partij] en/of
- trekken aan en/of duwen van die [benadeelde partij] en/of
- schoppen in de richting van die [benadeelde partij];
2.
hij op of omstreeks 08 oktober 2008 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [benadeelde partij 2],
- tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- één of meer knietje(s) tegen haar lichaam heeft gegeven, althans tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of
- heeft beet-/vastgepakt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 08 maart 2010 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vier potten crème (merk Nivea), toebehorende aan Albert Heijn B.V., welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het
- slaan met een gevulde tas tegen het hoofd van die [benadeelde partij] en
- trekken aan en/of duwen van die [benadeelde partij] en
- schoppen in de richting van die [benadeelde partij];
2.
hij op 08 oktober 2008 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde partij 2],
- tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen en
- één of meer knietjes tegen haar lichaam heeft gegeven en
- heeft beet-/vastgepakt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar pleitnotities, ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde betoogd - zakelijk weergegeven - dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en, na uitsluiting daarvan, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, zodat de verdachte hiervan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof heeft vastgesteld dat aangeefster op 8 oktober 2008 aangifte heeft gedaan van mishandeling door de verdachte en dat zij op 10 februari 2012 bij de raadsheer-commissaris haar verklaring in essentie heeft herhaald. Derhalve overweegt het hof dat aangeefster consistent heeft verklaard. Haar verklaringen zijn bovendien in lijn met het gegeven dat op dezelfde dag van de aangifte op 8 oktober 2008 verbalisant [verbalisant], blijkens het proces-verbaal van bevindingen, bij aangeefster letsel heeft geconstateerd, te weten blauwe plekken in het gezicht en een rood plekje op de keel. Ook heeft verbalisant [verbalisant] op die dag gezien dat aangeefster erg moeilijk liep en haar handen constant ter hoogte van haar rug hield en hoorde zij aangeefster diverse malen zeggen dat aangeefster pijn had in haar rug en haar buik.
Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 8 oktober 2008 in de woning van aangeefster ruzie en een worsteling met haar heeft gehad. Ook bij zijn politieverhoor heeft de verdachte verklaard over de ruzie met aangeefster op 8 oktober 2008.
Op grond van het vorenstaande beoordeelt het hof de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar.
Voorts is het hof van oordeel dat de verklaringen van aangeefster worden ondersteund door de bevindingen van verbalisant [verbalisant] en de verklaringen van de verdachte, zodat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van dit feit. Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft - anders dan op de schriftelijke vordering is weergegeven - gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden een meldingsgebod en deelname aan gedragsinterventie, ook als dat mede inhoudt training cognitieve vaardigheden en behandeling door het DOK en/of de Waag.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van verzorgingsproducten en heeft daarbij niet geschuwd geweld te gebruiken tegen een medewerker van de winkel die hem op heterdaad had betrapt, om met de gestolen goederen weg te kunnen vluchten. Voorts heeft de verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft aldus handelende inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en ook financiële schade veroorzaakt bij de benadeelde.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor vermogensdelicten en geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft mede in aanmerking genomen het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 25 maart 2010, opgemaakt door forensisch psychiater P. Veltman, en het psychologisch Pro Justitia onderzoek omtrent de verdachte, d.d. 1 juni 2010, opgemaakt door psycholoog J.H.Ruijs. In deze rapporten wordt vermeld dat het zeer wel waarschijnlijk is dat de verdachte voldoet aan de criteria voor een persoonlijkheidsstoornis, respectievelijk dat bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling is geconstateerd in de zin van een persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornis ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde onder 1. Aangaande de toerekeningsvatbaarheid wordt in laatstgenoemde rapport geconcludeerd dat de verdachte ten aanzien van het verzet na de diefstal en het gewelddadig aspect ervan, licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het hof onderschrijft deze conclusie.
Het hof heeft geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers de behandeling en berechting in hoger beroep heeft twee jaren en bijna 2 maanden geduurd.
Gelet echter op de geringe overschrijding van bedoelde redelijke termijn, ziet het hof geen reden aan deze overschrijding gevolgen te verbinden. Derhalve kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn met ongeveer twee maanden is overschreden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof ziet af van het opleggen van Reclasseringscontact bij een deels voorwaardelijke straf nu de feiten, met name de mishandeling, al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden en het contact met het slachtoffer van de mishandeling zou zijn verbroken en nu voorts uit het Reclasseringsrapport betreffende de verdachte d.d. 20 mei 2010 blijkt dat er grote kans is dat de verdachte zich aan de voorwaarden zal onttrekken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van € 105,96 als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 maart 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 maart 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 105,96 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 december 2009 onder parketnummer 10-691252-09 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, nu de stukken dienaangaande in het strafdossier ontbreken.
Het hof zal - met de advocaat-generaal - het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10-691252-09, nu de stukken dienaangaande in het strafdossier ontbreken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 105,96 (honderdvijf euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 105,96 (honderdvijf euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 10-691252-09.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 augustus 2012.