ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6027

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.105.469/01 & 200.110.742/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Stille
  • J. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van partnerschapsvoorwaarden en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de toekenning van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster en incidenteel verweerster, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Dordrecht van 18 januari 2012 aangevochten, waarin de man, verweerder en incidenteel verzoeker, was verplicht om een alimentatie van € 368,- per maand te betalen. De vrouw verzocht de beschikking te vernietigen en een hogere alimentatie toe te kennen, terwijl de man verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en de alimentatie te verlagen.

De zaak is behandeld op 24 augustus 2012, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De vrouw stelde dat de levensverzekering bij AEGON, die buiten de beperkte gemeenschap valt, bij helfte verdeeld moest worden, terwijl de man betoogde dat deze verzekering niet in de gemeenschap valt. Het hof oordeelde dat de levensverzekering geen pensioenvoorziening is en dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de afrekening van het saldo per peildatum.

Het hof heeft de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 327,- per maand voor de periode van 14 september 2011 tot 1 juni 2012, en met ingang van 1 juni 2012 op nihil, omdat de man geen draagkracht meer had. De verzoeken van de vrouw om de verdeling van de levensverzekering en de verrekening van overgespaarde inkomsten zijn afgewezen. De beslissing van het hof is een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de alimentatie, die is aangepast op basis van de gewijzigde omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 24 oktober 2012
Zaaknummer : 200.105.469/01 en 200.110.742/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-7332 en FA RK 11-8199
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats]
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Lessy te Waalwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 januari 2012 van de rechtbank Dordrecht, welke beschikking is verbeterd bij herstelbeschikking van 14 maart 2012 van de rechtbank Dordrecht.
De man heeft op 19 juni 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 13 juli 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 15 mei 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 4 juni 2012 een brief van 31 mei 2012 met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 9 augustus 2012 een faxbericht met bijlagen, op 13 augustus 2012 ingekomen als brief met bijlagen.
De zaak is op 24 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, de herstelbeschikking en de tussenbeschikking van 3 augustus 2011.
Bij beschikking van 3 augustus 2011 is het geregistreerde partnerschap van partijen ontbonden. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking tot ontbinding van het partnerschap is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 386,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is verstaan dat over de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, de verdeling van de beperkte gemeenschap en de pensioenverevening niets meer beslist hoeft te worden.
Bij de herstelbeschikking is de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie, onder handhaving van de ingangsdatum, gewijzigd in € 368,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder aanvulling of wijziging van de gronden, het gewijzigd verzoek van de vrouw alsnog toe te wijzen en de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen als volgt:
- te bepalen dat de levensverzekering bij AEGON onder polisnummer [nummer] bij helfte wordt verdeeld, althans een zodanige verdeling vast te stellen op basis van de redelijkheid en billijkheid;
- de man te gelasten de vrouw alle gegevens te verschaffen met betrekking tot het door hem ten tijde van het geregistreerd partnerschap opgebouwde pensioen;
- te bepalen dat partijen over dienen te gaan tot verdeling van het saldo van de effecten/dividenden/fondsen en de daaraan gekoppelde spaarrekeningen behorende tot de beperkte gemeenschap van partijen;
- te bepalen dat de man gehouden is over te gaan met de vrouw tot verrekening van de overgespaarde inkomsten als bedoeld in artikel 11 van de partnerschapsvoorwaarden;
- te bepalen dat de man gehouden is aan de vrouw te vergoeden hetgeen aan haar vermogen is onttrokken, alsmede het meerdere dat zij ter zake van de kosten van de huishouding heeft voldaan naar rato van ieders persoonlijk inkomen op grond van artikel 9 van de partnerschapsvoorwaarden;
althans een zodanige afwikkeling vast te stellen als het hof vermeent te behoren, kosten rechtens.
3. De man verzoekt de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking en de herstelbeschikking te vernietigen voor wat betreft de vaststelling van de partneralimentatie, in die zin dat de draagkracht van de man wordt gecorrigeerd naar aanleiding van hetgeen namens hem onder punt 45 tot en met 49 is aangevoerd, met als gevolg dat hij geen dan wel een lager bedrag ter zake partneralimentatie verschuldigd zal zijn, in ieder geval vanaf 1 juni 2012.
4. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel, althans dat appel af te wijzen, kosten rechtens.
Partneralimentatie
Verbreking lotsverbondenheid
5. De man stelt dat de vrouw door haar gedrag tijdens en na de beëindiging van de relatie een onherroepelijk einde heeft gemaakt aan elk gevoel van lotsverbondenheid, reden waarom volgens hem de vrouw het recht op alimentatie ontzegd dient te worden. Hij voert daartoe aan dat de vrouw herhaaldelijk zeer zware beschuldigingen en onwaarheden jegens hem heeft geuit.
6. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist en stelt onder meer dat geen sprake is van voor doorbreking van lotsverbondenheid noodzakelijke objectief bewezen gedragingen die aan de doorbreking ten grondslag moeten liggen.
7. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen partner een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende ex-parner. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen partner in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen.
8. Het hof oordeelt daaromtrent in dit geval als volgt. Uit de overgelegde stukken maar ook uit eigen waarneming ter zitting is gebleken dat de partnerschapsproblematiek heeft geleid tot een sterk verstoorde verhouding tussen partijen en dat de emoties partijen er toe hebben gebracht elkaar over en weer van alles te verwijten en toe te voegen. Achteraf is niet meer vast te stellen dat een bepaalde gedraging uitsluitend aan de man of aan de vrouw is toe te rekenen. Bovendien neemt het hof in aanmerking dat de lotsverbondenheid tussen partijen in casu zijn grond vindt in een geruime tijd geduurd hebbend geregistreerd partnerschap (ruim 11 jaar). Het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat geen sprake is van zodanige omstandigheden dat aan de lotsverbondenheid tussen partijen een eind is gekomen door gedragingen van de vrouw en dat uit dien hoofde de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw zou moeten vervallen.
Behoefte / behoeftigheid
9. Ter terechtzitting van het hof heeft de man de (aanvullende) behoefte van de vrouw aan een bijdrage van € 500,- per maand niet (langer) betwist, zodat die behoefte vaststaat. De man stelt echter dat de vrouw niet behoeftig is. Volgens hem moet de vrouw door middel van inkomen uit arbeid volledig in eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De man betwist dat de vrouw nog steeds gezondheidsproblemen heeft waardoor zij niet kan werken.
10. Het hof oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat een ieder in beginsel (deels) in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. Het hof acht het echter aannemelijk dat de vrouw vanwege medische beperkingen thans niet tot werken in staat is en verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.
Draagkracht man
11. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man neemt het hof de door de man bij brief van 9 augustus 2012 in het geding gebrachte draagkrachtberekeningen (productie 18) als uitgangspunt aangezien deze, op de opgevoerde verwervingskosten na, inhoudelijk niet door de vrouw zijn weersproken. De man heeft drie perioden onderscheiden, te weten de periode van 14 september 2011 (datum inschrijving van de ontbinding van het partnerschap in de registers van de burgerlijke stand) tot 1 juni 2012, de periode ingaande 1 juni 2012 tot 1 augustus 2012 en die ingaande per 1 augustus 2012. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat de arbeidsovereenkomst die de man had per 1 juni 2012 niet is verlengd, met als gevolg dat hij met ingang van die datum een WW-uitkering ontvangt.
Periode 14 september 2011 tot 1 juni 2012
12. Het hof gaat uit van een netto inkomen, inclusief vakantietoeslag, van € 1.535,- per maand. Uit de salarisspecificatie september 2011 blijkt een netto-inkomen van € 1.515,- per maand, waarin de vakantietoeslag nog niet is begrepen. Naast de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70 neemt het hof de volgende maandlasten van de man in aanmerking: € 134,- kale huur, te verminderen met de “gemiddelde basishuur”, € 110,- nominale premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, € 14,- eigen risico ZVW en € 271,- verwervingskosten, inclusief € 18,- reiskosten woon-/werkverkeer. Op de premie ZVW strekken in mindering het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel ZVW en € 15,- zorgtoeslag.
13. Met betrekking tot de door de vrouw betwiste verwervingskosten van de man merkt het hof het volgende op. Het hof acht de verklaring van de man ter zitting, dat hij voor zijn voormalige dienstbetrekking een auto nodig had en dat de verwervingskosten zien op de aanschaf van een auto, aannemelijk. Mede gezien de door de man gestelde werktijden - veelal van 21.00 uur tot 03.00 uur - heeft de man naar het oordeel van het hof de noodzaak tot de aanschaf van een auto derhalve aannemelijk gemaakt en acht het hof het redelijk om de door de man opgevoerde verwervingskosten in aanmerking te nemen, ook in de periode vanaf de WW.
Periode ingaande 1 juni 2012 tot 1 augustus 2012
14. Het hof neemt in dit tijdvak tot uitgangspunt een WW-uitkering van € 1.091,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag, gebaseerd op de door de man overgelegde specificaties van zijn WW-uitkering (productie 17 bij brief van 9 augustus 2012). Voorts neemt het hof de volgende maandlasten van de man in aanmerking: € 137,- kale huur, € 100,- nominale premie Zorgverzekeringswet, € 18,- eigen risico ZVW en € 253,- verwervingskosten. Met betrekking tot deze kosten merkt het hof op dat de reiskosten woon-/werkverkeer zijn komen te vervallen. De overige financiële gegevens van de man zijn ongewijzigd gebleven.
Periode ingaande 1 augustus 2012
15. In afwijking van de voorafgaande periode neemt het hof in deze periode een inkomen van € 1.018,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag, in aanmerking. De overige financiële gegevens van de man met betrekking tot het de voorafgaande periode zijn ongewijzigd gebleven.
16. Uit het vorenstaande volgt dat de man uitsluitend in de periode van 14 september 2011 tot 1 juni 2012 een partneralimentatie van € 327,- per maand kan voldoen en dat hij met ingang van 1 juni 2012 geen draagkracht heeft om partneralimentatie te voldoen. Nu de man op dit moment een WW-uitkering ontvangt gaat het hof er van uit dat hij, onder toeziend oog van het UWV, zijn sollicitatieplicht nakomt. Om die reden passeert het hof de stelling van de vrouw dat de man op basis van zijn verdiencapaciteit thans eenzelfde inkomen kan verwerven als het inkomen bij zijn voormalige werkgever.
Verdeling gemeenschap / afwikkeling partnerschapsvoorwaarden
Levensverzekering Aegon polisnummer [nummer]
17. Tussen partijen is in confesso dat de bovengenoemde verzekering buiten de beperkte gemeenschap valt die zij in hun partnerschapsvoorwaarden zijn overeengekomen. Het houdt hen echter verdeeld of de levensverzekering de strekking heeft van een pensioenvoorziening, op grond waarvan partijen met elkaar een redelijke en billijke regeling met betrekking tot de levensverzekering dienen te treffen. De vrouw beroept zich in zoverre op artikel 14 lid 3 van de partnerschapsvoorwaarden en stelt dat de voorziening, voorzover deze ten tijde van het partnerschap is opgebouwd, bij helfte dient te worden verdeeld.
De man beroept zich op artikel 8 lid 1 van de partnerschapsvoorwaarden en stelt dat de levensverzekering niet in de gemeenschap valt en derhalve ook niet tussen partijen verdeeld hoeft te worden.
18. Het hof oordeelt als volgt. In artikel 8 lid 1 van de partnerschapsvoorwaarden is bepaald:
“De verschuldigde en/of betaalde premies en koopsommen van (overlijdens)risicoverzekeringen - die van een ongevallenverzekering daaronder begrepen – alsmede de premies met betrekking tot het risico-deel van een gemengde verzekering en alle overige ter zake verschuldigde kosten en renten, zijn en blijven voor rekening van diegene van de partners, die als begunstigde in de polis staat genoemd. Deze begunstigde dient tevens als premieplichtige in de polis te worden vermeld”.
In artikel 14 lid 3 van de partnerschapsvoorwaarden is bepaald:
“Indien op een pensioenregeling voormelde wet niet van toepassing is, zullen de partners met betrekking tot deze aanspraken op al of niet ingegaan pensioen onderling een redelijke en billijke regeling of afrekening treffen op basis van de waarde van die aanspraken, opgebouwd gedurende het bestaan van het geregistreerd partnerschap, tot de dag waarop het geregistreerd partnerschap is geëindigd; de vóór het geregistreerd partnerschap opgebouwde aanspraken worden hierbij niet betrokken”.
19. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 4 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding – waarin een desbetreffende aanwijzing ontbreekt wordt een verevening van de uit genoemde polis voortvloeiende rechten niet geregeerd door de bepalingen van die wet. Het hof zal daarom moeten onderzoeken of die rechten toch beschouwd dienen te worden als een pensioenregeling in de zin van artikel 14 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden. Bij haar beroepschrift heeft de vrouw onder “G” een brief van de man van 20 oktober 2011 overgelegd, met als productie 23 de stukken met betrekking tot de in geschil zijnde verzekering. Gelet op de inhoud van die stukken is het hof van oordeel dat de levensverzekering een kapitaalverzekering betreft die niet de strekking heeft van een pensioenregeling als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de partnerschapsvoorwaarden. Gelet hierop kan de vrouw op grond van het bepaalde in dat artikel geen aanspraak maken op afrekening van het saldo van die verzekering per peildatum.
Wetenschap opgebouwde pensioenen
20. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat partijen niet van elkaar weten bij welke pensioenfondsen zij ten tijde van het geregistreerd partnerschap pensioen hebben opgebouwd. Het hof deelt de stelling van de man dat hij reeds in eerste aanleg inzicht heeft verschaft in zijn pensioenopbouw, zodat de rechtbank terecht heeft beslist dat een beslissing op dit punt niet meer nodig is.
Saldo Alexrekening
21. Tussen partijen is in confesso dat het saldo van de effectenrekening in de beperkte gemeenschap valt, alsmede dat als peildatum voor de omvang en de waardering van de gemeenschap 1 december 2009 moet worden gehanteerd. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat het tegoed op de Alexrekening per 1 december 2009 in totaal € 8.710,50 bedroeg. Gelet op de overeengekomen peildatum moet naar het oordeel van het hof genoemd saldo tussen partijen worden verdeeld. Eventuele mutaties die vóór die datum hebben plaatsgevonden en die tot voormeld tegoed hebben geleid doen daar niet aan af, zodat de daarop betrekking hebbende gronden geen bespreking behoeven.
Rekening en verantwoording over bankrekeningen
22. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man jegens haar niet gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen over zijn eigen bankrekeningen. De vrouw erkent dat zij geen deelgenoot was in de bankrekeningen van de man. Bovendien is de man op grond van het bepaalde in artikel 1:138 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet gehouden om rekening en verantwoording af te leggen. Het hierop betrekking hebbende verzoek van de vrouw dient derhalve te worden afgewezen.
Verdeling van de kosten van de huishouding en verrekening van overgespaarde inkomsten.
23. De vrouw stelt dat zij in 2009 in een grotere mate heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe zij krachtens de partnerschapsvoorwaarden gehouden was, zodat de man aan haar dient te vergoeden hetgeen zij vanuit haar inkomen en vermogen méér heeft besteed aan de kosten van de huishouding. Volgens de vrouw was de man een bedrag van € 15.792,- ter zake van de kosten van de huishouding verschuldigd terwijl de man in 2009 een bedrag van € 5.550,- heeft voldaan. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist en stelt dat de vrouw haar verzoek te laat heeft gedaan.
24. Het hof oordeelt met betrekking tot de kosten van de huishouding als volgt. In artikel 9 lid 4 van de partnerschapsvoorwaarden is bepaald:
“Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt, indien betaling of verrekening daarvan niet is gevorderd binnen één jaar nadat de aanslagen voor de van belang zijnde belastingen voor het desbetreffende kalenderjaar definitief zijn vastgesteld”.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het verzoek van de vrouw betrekking heeft op het jaar 2009. De definitieve aanslag Inkomstenbelasting 2009 van de zijde van de man dateert van 20 november 2010 en de vrouw heeft het recht tot terugvordering aan de orde gesteld ter zitting van 31 oktober 2011. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vrouw haar verzoek tijdig heeft ingediend. De vrouw heeft haar verzoek naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd nu zij ter fundering van haar stelling slechts een beroep doet op de in het geding gebrachte afschriften van haar girorekening welke niet van enige begeleidende toelichting zijn voorzien. Van een rechter kan evenwel niet worden verlangd dat hij alle overgelegde afschriften doorloopt teneinde aan de hand daarvan te bezien welke bedragen onder de kosten van de huishouding vallen en wat het totaal van die kosten bedraagt. Evenmin zijn stukken in het geding gebracht waaruit blijkt wat de man in 2009 precies aan de kosten van de huishouding heeft bijgedragen. Het had op de weg van de vrouw gelegen om een deugdelijk overzicht van de totale kosten van de huishouding van 2009 in het geding te brengen alsmede een overzicht van hetgeen ieder der partijen feitelijk aan die kosten heeft bijgedragen, een en ander voorzien van een begeleidende behoorlijke toelichting. Nu een dergelijk overzicht met toelichting ontbreekt en het hof in dit verband ook overigens onvoldoende gegevens tot zijn beschikking heeft, zal het hof het verzoek van de vrouw afwijzen. Gelet op het vorenstaande kan evenmin worden vastgesteld of er aan de zijde van de man sprake is van overgespaarde inkomsten vanwege een mogelijk te lage bijdrage in de kosten van de huishouding. Om die reden zal het hof ook het verzoek tot verrekening van overgespaarde inkomsten afwijzen.
25. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking (verbeterd bij herstelbeschikking van 14 maart 2012), voor zover het de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man in de periode van 14 september 2011 tot 1 juni 2012 op € 327,- per maand en met ingang van 1 juni 2012 op nihil;
wijst het verzoek van de vrouw, om te bepalen dat ieder der partijen gerechtigd is tot de helft van het saldo per de peildatum van de Levensverzekering Aegon polisnummer [nummer], af;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Stille en Van der Zanden, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012.